stukken moesten in de juiste volgorde aan een lias zijn gestoken en het geheel
moest van een borderel, een verkorte inhoudsopgave, voorzien zijn. De omvang
van de rekening varieerde natuurlijk per rekenplichtige, van enkele bladzijden tot
vele honderden. Het feitelijke controlewerk gebeurde door de secretaris, bijge
staan door zijn klerken. Leek er iets niet in de haak te zijn, dan zette de secretaris
een 'loquatur' in de marge, een aantekening waarover de heren rekenmeesters bij
de officiële afhoring moesten delibereren. Soms werd een ten onrechte opge
voerde uitgaaf of een uitgaaf die onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd
was, uit de rekening geschrapt en in feite daarmee op de rekenplichtige verhaald.
Een enkele keer werd om de 'nietigheid' iets door de vingers gezien. Vooral
Coorne blijkt tijdens zijn ambtsperiode een geweldig Pietje precies geweest te
zijn en lijkt daarmee het corps van rekenplichtigen als een strenge schoolmeester
gedrild te hebben. In een zeer persoonlijk steno treffen we in de marge van de
bewaarde rekeningen vele zeer gevarieerde opmerkingen. Bij te laat inleveren
had Coorne een cumulatief boetesysteem bedacht. Na één aanmaning werden de
kosten van de deurwaarder in rekening gebracht. Bleef men dan nog in gebreke,
dan volgde een boete (niulcte) van 5 vlaams. Bij een onverhoopte derde aan
maning werd deze boete verdubbeld, bij de vierde keer bedroeg de boete -exclu
sief kosten- 16.13.4 en werd de rendant 'datelyk gesuspendeert' (uit zijn func
tie ontheven).
Het innen en in een afzonderlijke rekening vastleggen van de ontvangen boe
ten 'tot proffijte van de lande' was in de 'Instructie voor de Zeeuwse Rekenka
mer' van 20 juni 1596 als een bijzondere taak opgenomen. Ieder jaar moest één
van de rekenmeesters bij loting tot 'rentmeester van de espargne en exploiten'
worden aangewezen. Deze functionaris werd geacht alle rekenplichtigen die te
laat waren met hun rekening of daar fouten in hadden gemaakt hiervan 'exploit
te geven', respectievelijk te manen en te beboeten. De binnengekomen 'mulcten'
vloeiden niet in de algemene middelen doch in de 'espargnes', de eigen kas van
de Rekenkamer waaruit na betaling van het schrijfloon van de klerken douceur
tjes voor de rekenmeesters bekostigd werden. Uit deze pot betaalde men maaltij
den, boeken, kranten en een enkele keer iets bijzonders ter aankleding van de
vertrekken van de Rekenkamer. Voor grote uitgaven als verbouwingen, inrichting
en noodzakelijk onderhoud werd steevast een beroep gedaan op de Staten. Hel
tractement van de heren werd vanaf het begin betaald uit de rekening van de ont
vanger-generaal. Coornes strenge aanpak van de rekenplichtigen in de beginjaren
van de Zeeuwse Rekenkamer leidde er echter toe dat de boeten al snel niet toe
reikend bleken voor de 'necessiteiten' van de rekenmeesters en dat een structu
rele toelage noodzakelijk werd.
'Necessiteiten
In hun dagelijkse uitgaven lijken de rekenmeesters niet onder hebben te willen
doen voor de andere colleges in het Abdijcomplex. Comptoirbehoeflen, kranten
en 'nouvelles' kunnen we nog zien als voor het werk noodzakelijke hulpmidde
len. Maar wat te denken van een 'Beschrijving van China' of de 'Negen boecken
van America' die evenals seriewerken als 'Aitzema' in achtvoud werden aange
schaft. Ook de aanleg in 1676 van een 'heerenboght' (gesloten kerkbank) ver
sierd met snijwerk en voorzien van geborduurde kussens in de Waalse kerk, waar
-73