gaande is het opmerkelijk dat ook deze stellingname als baconiaans kan worden
geduid. Immers ook Bacon richtte zich tegen het 'occulte' door de verschijnselen
in de wereld zo veel mogelijk uit simpele principes te verklaren.87
Nog concreter werd De Mey in 1665. Dat jaar kwam de Latijnse vertaling uit
van het eerste deel van Goedaerts insectenboek. Als redacteur en vertaler permit
teerde De Mey zich een vrijheid die op het eerste gezicht merkwaardig aandoet.
Aan het slot van het boek nam De Mey namelijk een verhandeling van eigen
hand op, waarin hij met klem waarschuwde tegen het veelvuldig aangehangen
bijgeloof inzake kometen Is8
Vanwaar deze vreemde manier van voor hel voetlicht treden? Wilde De Mey
ten eigen gerieve meeliften op Goedaerts 'bestseller'? Hoewel zoiets nooit met
volledige zekerheid valt te zeggen, is een antwoord op hel 'waarom' van deze
handelwijze vermoedelijk eenvoudig te geven. Eind 1664 namelijk was er een
heldere komeet aan de hemel te zien en zo'n indrukwekkende verschijning was
in decennia niet waargenomen. Dit hemelverschijnsel bracht in Europa, behalve
oprechte interesse, ook veel onrust teweeg. Immers, van oudsher werden kome
ten gezien als voorbode van naderend onheil. Ook ditmaal werd een verband ge
legd tussen de komeetverschijning en een pestepidemie die juist in deze tijd veel
slachtoffers maakte.8'' De Mey, die de Latijnse vertaling van Goedaerts boek juist
bij de drukker gereed had, was van mening dat kometen normale, 'natuurlijke'
hemellichamen waren, zonder enige bijbetekenis. Het ziet ernaar uit dat hij die
mening - in hel licht van de actualiteit - snel kenbaar wilde maken. Wat in onze
ogen erg vreemd lijkt - een stuk over kometen opnemen in een boek dal over in
secten handelt - was in een tijd waarin tijdschriften noch kranten bestonden, lang
zo merkwaardig niet. In de zeventiende eeuw zag men een boek bovenal als mo
gelijkheid tot communicatie, zeker waar het om een wetenschappelijke (dus La
tijnse) tekst ging.
Opmerkelijk genoeg ging De Mey in zijn verhandeling niet uit van het fraaie
cartesiaanse verklaringsmodel voor kometen, zoals dat in 1644 door Descartes in
zijn Principia Philosophici was geformuleerd. Volgens Descartes was een komeet
een uitgedoofde ster die rusteloos van de ene wervelende sterrenvortex naar de
andere werd geslingerd. Twee andere Middelburgers, die in 1664 ook over de ko
meet publiceerden, verwezen wel naar deze cartesiaanse hypothese.''0 De Mey
echter bouwde in zijn visie nog geheel voort op Aristoteles. Deze had gesteld dat
kometen 'uitwasemingen' waren, welke uit de aarde of uit andere planeten in de
atmosfeer kwamen. Ook De Mey meende dat kometen 'dampen' waren, die ver
boven het aardoppervlak in brand geraakten en die zo hun staart als een rook
pluim vertoonden. De Mey beschouwde kometen dus niet als astronomische
fenomenen, maar behandelde ze als meteorologische verschijnselen, kortom, als
objecten die 'in de lucht voortgebracht en vertoond werden'.91
Maar waar Aristoteles de kometen laag in hel ondermaanse had geplaatst (van
wege hun als recht veronderstelde loopbaan), dacht De Mey daar genuanceerder
over. Astronomische observaties hadden immers aangetoond dat kometen niet op
de hen door Aristoteles toegedachte plaats konden staan. Vanaf hel aardopper
vlak kon immers hoegenaamd geen parallax of verschilzicht worden bepaald,
met als consequentie dat de kometen hoog boven de aarde moesten staan. Dit ge
geven bracht De Mey er toe om deze staartsterren te situeren in de bovenste re
gionen van de 'eerste hemel", weliswaar nog steeds in hel ondermaanse, maar
wel op een plek waar de kometen verder weg stonden dan ooit.92
19