38 ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ De 'moluwe' (gezouten kabeljauw) en de levertraan die de St. Carolus Borromeus aanvoerde, werd voor eenvierde verkocht in Oostende door Judocus van Iseghem. Nieuwpoort en omgeving vormde voor circa 60 procent de afzetmarkt. Slechts een kleine hoeveelheid kabeljauw werd geleverd aan Ieperse en Brugse klanten, die voornamelijk via Sluis werden bevoorraad. Opvallend goede en constante afne mers van visproducten, geleverd door Douchelet en Ray, bleken de kloosterorden. Op de venditielijsten vinden we steeds de paters kapucijnen, recoletten en karme lieten terug, gevestigd in Poperinge, Sint-Winoksbergen, leper en Nieuwpoort.35 De hoeker De Stadt Nieuwpoort bracht in 1736 en 1738 ook ladingen IJslandse moluwe naar Nieuwpoort en werd tevens uitgerust voor de Franse vrachtvaart.36 De aandacht in het Oostendse handelsmilieu voor de visserijsector bleef in de jaren dertig en veertig beperkt tot slechts enkele kooplieden, waarbij Louis Bernaert, Nicolaas Carpentier en Judocus van Iseghem als initiatiefnemers op de voorgrond traden. Participatie van andere handelaren om vissersvaartuigen uit te rusten, strandde vaak reeds na twee tot drie jaar. De voormalige hoofdcommissionair van de Oostendse Compagnie officieel de Generale Keijserlijche Indische Compagnie (GIC) Louis Bernaert, stichtte op 28 september 1736 een bescheiden visserijcompagnie onder de naam 'Societeyt van Visscherye van Harinck'.37 Dat Bernaert het voortouw nam om zo'n onderne ming op te starten, wekte geen verwondering. Hij ontwikkelde in deze periode een aantal voorstellen om de Zuid-Nederlandse maritieme handel nieuw leven in te blazen.38 Als commissionair van de GIC had hij een uitgebreide nationale en inter nationale kennissenkring opgebouwd, onder meer binnen de hoge ambtenarij in Brussel. Hij hoopte daarom op overheidssteun om de startfase van zijn visserij compagnie goed door te komen. Hoe groot het beginkapitaal van deze associatie was, is ons onbekend, maar rekeninghoudend met de activiteiten die Bernaert en zijn partners ontwikkelden, schatten we dat het bedrijf kon beschikken over mini maal 40.000 a 50.000 gulden. Louis Bernaert leverde eenderde van het kapitaal, Nicolaas Carpentier en Francois Erreboot elk eenzesde en het laatste derde part werd gefinancierd door Herbaldus Rotsaert, Joannes Dillebeke, Judocus van Iseghem en Thomas Ancke samen. De deelname van zijn vriend Nicolaas Carpentier was een uitstekende zaak voor Bernaert. Deze voormalige kapitein had een klein fortuin verdiend als gezagvoerder van Oostendse China- en Bengalenvaarders en hij ontpopte zich tevens tot diplomaat in dienst van de GIC.39 Carpentier behoorde op dat moment tot de kleine kring van dynamische en kapitaalkrachtige handelaren in Oostende. De derde vennoot, de Oostendse makelaar Frangois Erreboot, was ook een oude bekende. Hij koos in 1733, na drie campagnes als supercargo aan boord van de GIC-kantonvaarders, voor de functie van adjunct-commissionair bij de Oostendse Compagnie.40 De medewerking van Judocus van Iseghem was essentieel voor het welslagen van deze onderneming. Hij was een zeer ervaren kracht in het visserijbedrijf en fungeerde op dat moment reeds enige jaren als veilingmeester van de Oostendse vismijn.41 De participatie van meester-scheepstimmerman Joannes Dillebeke kon handig zijn voor de uitrusting en het onderhoud van de vloot.42 Als stille vennoten in deze compagnie traden de Oostendse stuurman Herbaldus Rotsaert - ook iemand met een Oost-Indisch ver leden en de Brugse koopman Thomas Ancke op.43

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2003 | | pagina 40