ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
39
Blijkbaar speelde Bernaert reeds enige tijd met het idee om een visserijbedrijf op
te zetten, want in het voorjaar van 1736 bestelde hij twee visserssloepen, de Petrus
en Paulus en de Neptunus, bij Joannes Dillebeke.44 Een derde sloep, de St. Louis
werd door Judocus van Iseghem en Nicolaas Carpentier in september 1736 aan
gekocht bij Guillaume Emmery in Duinkerke. Men rustte dit vissersvaartuig in de
Franse haven uit met een vleet, lijnen en 35 razieren zout. De St. Louis had een
capaciteit van 35 ton en kostte volledig reisklaar 2.625 gulden.45 Via Bernaerts'
goede relaties met de Duinkerkse Admiraliteit werden daar vervolgens 240 haring
netten aangeschaft. Bernaert liet niets aan het toeval over en kon enkele ervaren
Duinkerkse vissers aantrekken om zijn schepen te bemannen door hun dubbele
gages uit te betalen.46
In 1737 verkreeg Bernaert van de overheid een belastingvrijstelling om het nodi
ge 'St. Ubes-zout' (Setubal-zout) in te voeren voor het pekelen van de vangsten.47
Als belangrijke stimulans voor de associatie vroeg Bernaert een drastische verho
ging van de invoerrechten op buitenlandse haring met 50 procent. Dit verzoek
werd echter door de Raad van Financiën afgewimpeld.48 Deze beslissing was
logisch omdat uit verscheidene rapporten uit de jaren dertig bleek dat stedelijke
centra zoals Brugge, Gent, Antwerpen, Mechelen en Brussel nog steeds volledig
afhankelijk bleven van wat Hollandse en Zeeuwse ventjagers aanvoerden. Dit gold
zowel voor verse vis als voor gezouten haring en kabeljauw.49
De Societeyt noteerde in 1736-1738 goede vangstresultaten en men dacht ook
een vaartuig uit te reden voor de kabeljauwvisserij. In Oostende liet deze compag
nie een magazijn bouwen om haring te pekelen en te drogen. Als voornaamste ver
kooppunten van de pekelharing en de 'crakelo' (bokking) vermeldde Bernaert
Brugge en Gent, waar respectievelijk Jacques van de Kerckhove en weduwe
Verhegghe de klanten bedienden. Op de binnenlandse markt werd in de volgende
jaren ook vis geleverd aan de mijnen van Veurne, leper, Menen en Doornik. In
1739 verscheepte Bernaert zelfs 186 vaten lichtgezouten haring naar Marseille.50
Tot augustus 1741 verliep de samenwerking tussen de vennoten ogenschijnlijk
optimaal. Een maand later kwam Louis Bernaert echter in conflict met zijn trou
we vriend Carpentier.51 Volgens deze laatste gebruikte Bernaert de visserssloepen
ook voor andere transporten en daarom eiste hij in naam van alle partners een
financiële tegemoetkoming. Bernaert weigerde te betalen en ontbond de associa
tie. Kort nadien, op 9 november 1741, overleed Bernaert, waarna er problemen
ontstonden tussen zijn erfgenamen en Nicolaas Carpentier. De eerste partij wilde
de haringsloepen en al het patrimonium van de associatie zo snel mogelijk te gelde
maken, terwijl Carpentier en de vennoten de rendabele visvangst wensten te con
tinueren. Uiteindelijk besliste men de onderneming voort te zetten onder leiding
van Nicolaas Carpentier, tot in 1744 de Oostenrijkse Successieoorlog visserij van
uit Oostende praktisch onmogelijk maakte.52
Tijdens de jaren dertig bleef Nieuwpoort de belangrijkste vissershaven van de
Zuidelijke Nederlanden, dit ondanks het failliet van de 'Compagnie van Visch-
vaert'. Men schatte dat Stauffenberghs bedrijf aan circa 235 vissers werk ver
schafte. In 1739 was dit aantal gedaald tot 163, waarvan dan nog eenvijfde werk
loos bleek of in Duinkerke en Oostende had aangemonsterd. Desondanks telde
de Nieuwpoortse vissersvloot nog zeventien sloepen, twee hoekers en een buis
schip.53