ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ 45 Afbeelding 3. Gezicht op Veere, door K.F. Bendorp, 1782. Veere was de voornaamste wijk plaats voor Zuid-Nederlandse vissers en reders om hun activiteiten voort te zetten tijdens de Zevenjarige Oorlog. ZA, KZGW, Zei. 111. 11-1006. Zweden en Noorwegen. Reeds in januari 1762 verkochten de Oostendse kooplie den Arnoldus Hoys, Andreas Jacobus Flanderin en zijn Brugse geassocieerde Louis Ancke regelmatig Zweedse pekelharing.82 Men noteerde in 1763-1764 een omvangrijker aanvoer van lichtgezouten haring uit Halland en Göteborg door Hollandse en Zeeuwse schepen. Zuid-Nederlandse handelaren betaalden voor deze haring in Zweden slechts 4 a 5 gulden per ton. Elk schip voerde 9.000 a 10.000 tonnen haring mee, die in Oostende en andere Vlaamse steden voor onge veer 9 gulden per ton aan de man werden gebracht. Na aftrek van de transport kosten ongeveer twee gulden per ton verdiende een handelaar op zo'n lading 2.000 tot 3.000 gulden. Dit ruïneerde uiteraard de bescheiden marktpositie van de nationale visserij, die haar haring voor 14 tot 15 gulden per ton moest slijten om rendabel te blijven. Onder druk van de 'Caemer' greep de overheid in. De ordonnantie van 17 september 1764 verbood de invoer van haring die aan de Zweedse kusten was gevangen. Deze maatregel trof men niet zozeer om de natio nale visserij te bevoordelen, maar om de verbruikers te beschermen tegen de infe rieure kwaliteit. Men stelde vast dat de Zweedse haring te licht gepekeld was en daardoor snel vatbaar was voor bederf. Dit drastische optreden kon de Scandinavische haringinvoer niet volledig afremmen. Pieter Löhr schreef dat er in januari 1765 40 tot 50 tonnen Noorse haring van dezelfde slechte kwaliteit in Brugge te koop werden aangeboden.83

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2003 | | pagina 47