48 ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ en 1765.94 Gedurende die jaren ontving Brussel alleen al respectievelijk 38,8 en 60,3 procent meer haring uit het noorden. Bovendien lagen de prijzen van de 'nationale' aanvoer een kwart hoger dan de Zeeuwse en Hollandse import het jaar voordien. De overheid zwichtte niet voor de oppositie, hoewel een uitgebreide haringsmokkel langs de Antwerpse noordgrens onvermijdelijk werd.95 De ontwikkeling van een goed gestructureerde haringvisserij in de Zuidelijke Nederlanden tekende zich in 1766-1767 af als een evolutie met twee snelheden, waarbij de voortvarendheid van de overheid opviel. Ook in 1767 sloten de Oostenrijkse Nederlanden hun grenzen voor buiten landse haring. De reders konden deze snelle gang van zaken niet volgen. Voor de zomerteelt in 1767 wisten Oostende en Nieuwpoort respectievelijk zes en vijf vaartuigen uit te reden en tijdens het winterseizoen bracht Nieuwpoort twaalf haringsloepen in de vaart. De Oostendse vloot groeide in het najaar van 1767 niet, zodat amper zes eenheden werden uitgerust.96 Positief was de opmerkelijke stijging van de opbrengsten met 16,3 procent ten opzichte van 1766, maar de vangsten haalden duidelijk geen aanvaardbaar niveau om buitenlandse aanvoer uit te slui ten.97 Om dit te verhelpen besloot de regering de invoer van Noord-Nederlandse gerookte haring toe te staan tussen 21 januari en 29 augustus 1768. Hierdoor kwa men er, volgens officiële cijfers, 1.256 tonnen Hollandse en Zeeuwse bokking bij Zuid-Nederlandse consumenten. Ongeveer 80 procent van de gerookte haring was bestemd voor Brabant en 20 procent voor Vlaanderen." Deze versoepeling van het invoerverbod leidde in 1768 niet tot massale protesten van de 'Caemers', omdat de gezouten en verse haring hun handelsproducten bij uitstek waren. Tijdens de volgende jaren werden af en toe de grenzen tijdelijk opengesteld voor Noord-Nederlandse haringinvoer, echter nooit in de periodes dat de zomer- en winterteelt werd georganiseerd. Zo beschermde men de marktpositie van de natio nale visserij enigszins tegen de goedkopere Hollandse en Zeeuwse aanvoer.99 In 1772 leidde dit systeem tot een reeks strubbelingen, omdat de overheid amper in overweging had genomen dat de Oostendse en Nieuwpoortse haringvisserij twee uitstekende seizoenen had gerealiseerd: in 1770 was de globale nationale opbrengst 6.933 tonnen en in 1771 liefst 8.793 tonnen of respectievelijk 58,54 procent en 101,07 procent meer dan de resultaten in 1770.100 De Vlaamse reders ageerden in december 1771 tegen de nieuwe toelating voor buitenlandse haringinvoer, omdat er nog ongeveer 2.900 tonnen 'nationale haring' onverkocht lagen, wat gevoelige prijsdalingen tot gevolg zou hebben. Tevens gingen de Zuid-Nederlandse reders in de aanval tegen de grootscheepse fraude in de vissector, die vooral plaatsvond in Antwerpen en Mechelen. De Brabantse vishandelaren kochten tijdens de toege stane maanden massaal Hollandse en Zeeuwse haring, waardoor de markt nog ver zadigd was op het moment dat vanuit Nieuwpoort en Oostende nieuwe haring werd aangevoerd. Hollandse en Zeeuwse kooplieden boden hun haring aan tegen dumpprijzen om zo de 'nationale' visserij te verlammen. Een andere wantoestand die de reders aan de kaak stelden was, dat onverkochte buitenlandse haring enke le maanden later vermengd werd met nieuwe binnenlandse haring, wat de natio nale haringvangst in diskrediet bracht bij de consumenten.101 Het Antwerpse stads bestuur ging in 1772 zelfs zover om vóór de eventuele openstelling van de gren zen voor Noord-Nederlandse bokking reeds in Katwijk aan Zee en in Maassluis haring te bestellen.102 De Oostendse reders verdachten de Antwerpse vishandelaren

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2003 | | pagina 50