ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
49
ervan vooral te willen speculeren op de verwachte hoge prijzen van de nationale
haring. Enkele Antwerpse kooplieden kochten grote voorraden goedkopere haring
op in Katwijk aan Zee om ze met forse winsten in Brabant aan de man te bren
gen, net onder de prijs van de Oostendse en Nieuwpoortse aanvoer.103
Een verslag van een onbekende Hollandse diplomaat over de economische toe
stand van de Oostenrijkse Nederlanden in deze periode is veelzeggend. Hij ver
meldde dar het maritieme verkeer in de Oostendse haven sterk was toegenomen
- 'in eene week meer schepen als voor thien jaaren op twee maanden' - maar dat
de invoer uit de Republiek met Hollandse en Zeeuwse schepen drastisch vermin
derde. Zo was er geen import meer van Zeeuwse oesters, omdat de lokale oester
putten dezelfde kwaliteit op de markt brachten tegen concurrerende prijzen. De
Oostendse reders beheersten de haringmarkt, hoewel er veel klachten waren over
de bedenkelijke kwaliteit, de hoge prijzen en de schaarste. Deze diplomaat besloot
zijn rapport, dat weinig positiefs bevatte over de evolutie van de Noord-
Nederlandse handel met het Zuiden, laconiek met de woorden: 'In de wereld is
niets volmaekt.'104
Indien we nu de globale haringvangst voor de periode 1767-1777 analyseren en
de productiecijfers van Oostende met deze van Nieuwpoort vergelijken, zien we
dat Oostende, buiten de jaren 1767-1770, ruimschoots de eerste plaats innam in
de haringaanvoer. Vooral de investeringen van de firma C. Clays Cie in deze
sector bleken doorslaggevend,105 of, meer genuanceerd, de initiatieven die met
Gents, Naams en Antwerps kapitaal gerealiseerd werden, zorgden ervoor dat,
samen met de Nieuwpoortse aanvoer, vanaf 1775 een productiepeil werd bereikt
10.994,5 tonnen106 waarmee men de binnenlandse markt ruimschoots kon
bevoorraden. Immers gedurende de jaren 1761-1765, tijdens een periode dat de
nationale haringvisserij nog zeer kleinschalig was, importeerden de Zuidelijke
Nederlanden 38.629,5 tonnen Hollandse en Zeeuwse haring of een jaarlijks
gemiddelde van 7-725,9 tonnen.107 Bovendien stelden ramingen in februari 1788
vast dat ongeveer 9.000 a 10.000 tonnen haring voldoende bleken voor de totale
nationale consumptie.108
Nochtans klaagden de Brabantse steden Antwerpen en Mechelen ook na 1775
steen en been dat er onvoldoende nationale haring werd aangevoerd. Tot rond
1770 beschikten Antwerpen en Mechelen min of meer over een monopolie voor
het roken van haring. Door de forse toename van haringrokerijen verspreid over
Vlaanderen en Brabant raakten zij deze geprivilegieerde positie in een tiental jaren
kwijt.100 De tweede oorzaak voor het aanhoudend protest was dat Brabantse han
delaren vaak zo weinig mogelijk Nieuwpoortse of Oostendse haring wensten aan
te kopen, omdat de prijzen hoger lagen dan de Hollandse en Zeeuwse import. Zij
rekenden op gunstige maatregelen van de overheid om de grenzen jaarlijks enkele
maanden open te stellen en bestookten de centrale overheid daarom geregeld met
rapporten en verzoekschriften, die een vertekend beeld van de situatie schetsten.110