ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ 59 76 UBG, Hs. 3385 nr. 995 en ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B. 77 RAG, Algemeen Familiefonds, nr. 7719. 78 RAB, Notariaat Oostende, not. J.N. de Callais, dep. 1941, nr. 49, akte 4, 17-3-1761. 79 Zeeuws Archief, Gemeentearchief Veere, Burgerboek Veere, 1666-1809. 80 Zeeuws Archief, Gemeentearchief Veere, Ingekomen stukken bij het stadsbestuur, 1758-1761, nr. 215. 81 T. Polderman en P. Blom, Veere van vissersbuurt tot vestingstad. Bouwstenen voor een stadsgeschiedenis. Goes 1996, 77. 82 UBG, Fonds Hye Hoys, nr. 2006. 83 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B, 5-4-1765. 84 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B, 6-5-1765. 85 De visserijsector betaalde in totaal 50.000 gulden voor de aanleg van de 'calsijde van Wijnendale' (ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B). 86 In het voorstel van Löhr, gedateerd 23 januari 1764, werd de invoer van droge en gezouten Zweedse, Noorse en Engelse haring verboden. De Franse haring wilde hij belasten met 20 gulden per ton, omdat de Fransen ook een dergelijke tol hieven op de Zuid-Nederlandse haringinvoer. Voor de Hollandse en Zeeuwse pekelharing vroeg Löhr een invoerbelasting van 6 gulden per ton en voor bokking 10 gulden per ton. Volgens hem waren deze extra inkomsten 'er middel om in 2 a 3 jaeren soodanighe visscherije te hebben capaebel om het landt te fournieren'. Hij dacht met deze maatregelen de vloot te kunnen uitbreiden tot 25 sloepen, die jaarlijks gemiddeld 4.500 tonnen haring konden aanvoeren. Hij berekende dat zulke vangstresultaten het land 67.500 gulden per jaar opleverden en 'duizend mensen zouden doen leven' (ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B). 87 A.J. Flanderin beweerde dat in oktober 1762 amper twee Oostendse schuiten op haring visten (UBG, Fonds Hye Hoys, nr. 2006 en ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B). 88 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B, 6-5-1765. 89 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B, 9-7-1765. 90 In 1765 schatte Löhr de Duinkerkse kabeljauwvloot op 50 eenheden. Het volgende jaar zetten 40 doggers en 24 'corvettes' vanuit Duinkerke koers naar IJslandse wateren (ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B). Volgens Pfister-Langanay (Ports, navires548) telde de Duinkerkse IJslandvloot in 1763 6 vaartuigen en in 1765 42 doggers. 91 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B en RAB, Oud Archief Nieuwpoort, nr. 4810. 92 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/C. 93 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B, 7-7-1765. 94 Regelmatig vertrokken vanuit Oostende en Nieuwpoort ventschuiten en binlanders die rechtstreeks vis leverden in de voornaamste Brabantse steden zoals Antwerpen, Brussel, Mechelen en Leuven (ARB, Raad van Financiën, nr. 5147). 95 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/B. 96 ARB, Raad van Financiën, nr. 5147. 97 In 1767 brachten de Oostendse en Nieuwpoortse reders samen 409 tonnen haring meer op de Zuid-Nederlandse markt dan wat in 1766 werd aangevoerd door zowel de natio nale visserij (2.509 tonnen) als de Hollandse en Zeeuwse import (904 tonnen) samen (ARB, Raad van Financiën, nrs. 5147 en 5163). 98 De illegale invoer via de Noorderkempen en Zeeuws-Vlaanderen was vermoedelijk een veelvoud van de officiële aanvoer (ARB, Raad van Financiën, nrs. 5147 en 5163). 99 De overheid liet de invoer van Hollandse en Zeeuwse bokking toe tussen 15 december 1768 en 15 april 1769, maar handhaafde het invoerverbod voor het winterseizoen 1769-1770. In 1771 en in 1772 paste men telkens de regelgeving uit 1768 toe (ARB, Raad van Financiën, nr. 5147). 100 ARB, Geheime Raad, nr. 1202/B en Raad van Financiën, nr. 5147. 101 ARB, Geheime Raad, nr. 1201/A en Raad van Financiën, nr. 5147. 102 ARB, Raad van Financiën, nr. 5147, 13-12-1772.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2003 | | pagina 61