66 BETWIST GEZAG Deense collega's, omdat zij twee belangrijke producten in ruil voor slaven konden leveren: tabak en poedergoud. Tabak uit Bahia was zeer gewild op de Minakust; zonder dit product kon daar geen enkele slaaf worden gekocht. Daarnaast had het poedergoud een zeer grote aantrekkingskracht op alle factorijen, omdat Europeanen het gebruikten voor hun onderlinge handelsrelaties en voor die met de Afrikanen. Bovendien was dit goud een zeer gewild retourproduct naar Europa. Tot het begin van de achttiende eeuw had de WIC de Braziliaanse slavenhandel nog stevig onder controle. In principe verbood de WIC de Brazilianen op de Minakust te handelen. Zij waren daarom aangewezen op de Angolese kust, die wel onder Portugese administratie stond. Toch voeren vele Braziliaanse slavenhandela ren op de Minakust, waar zij zeer welkom waren, als ze maar tabak en goud lever den.4 In de praktijk maakte de WIC van de vredesbepalingen van 1661 een lucra tieve bron van inkomsten. De compagnie claimde het alleenrecht op de handel met Braziliaanse schepen, ze hief tien procent belasting op hun lading en ze con fisqueerde ieder Braziliaans schip dat met een andere mogendheid handelde.5 De Portugese autoriteiten in Lissabon en Brazilië zagen de Nederlandse gast vrijheid aan de Minakust met lede ogen aan, maar ze konden er weinig aan doen. De Portugese koning trad incidenteel op als het Nederlandse optreden hem te gor tig werd. Dit gebeurde onder meer in 1725, hetzelfde jaar waarin de Don Carlos werd geconfisqueerd. De WIC had een schip van de Portugese handelscompagnie van Corisco opgeblazen en een ander geënterd.'' Als reactie daarop stuurde de Portugese koning twee oorlogsfregatten naar de Minakust, met als resultaat de confiscatie van een WIC-schip en het stranden van een ander. Ondanks deze strubbelingen bleven Braziliaanse privé-schippers het Nederlandse fort in Elmina opzoeken waar zij een licentie konden krijgen om op de kust te handelen. Daarnaast waren de Portugezen er wel in geslaagd op deze kust een eigen factorij te bouwen.7 Meer ondernemende Braziliaanse schippers kregen bescherming van Engelse slavenhandelaren, tegen wie de WIC minder was opgewassen.8 Het zal, gezien deze gespannen verhoudingen op de West-Afrikaanse kust, dui delijk zijn dat Nederlandse schepen in Brazilië niet erg welkom waren. In princi pe was het voor een buitenlands schip verboden om een Braziliaanse haven aan te doen, maar voor noodgevallen werd een uitzondering gemaakt.'' Nood was echter een rekbaar begrip: in de praktijk maakten Engelse, Franse en Nederlandse sche pen van Braziliaanse havens gebruik om proviand in te slaan, maar ook om goe deren te smokkelen. De Portugese koning probeerde dit te verhinderen door alle buitenlanders uit Brazilië te laten verwijderen. Engeland, Frankrijk en de Republiek hadden officieel recht op een eigen consul en drie handelaren in de drie belangrijkste Braziliaanse havensteden: Rio de Janeiro, Salvador en Recife. Die konden daar hun handelsbelangen verdedigen.10 In de praktijk werden deze con suls echter zo tegengewerkt dat ze Brazilië moesten verlaten. De laatste Nederlandse vertegenwoordigers werden in 1729 uit Recife verwijderd." Dat de MCC het slachtoffer werd van deze veranderde omstandigheden in de zuidelijke Atlantische Oceaan, kwam hoogst ongelegen. De Zeeuwse directie had juist plannen opgevat om met Spaans-Amerika te handelen. Naar aanleiding van positieve rapportages en succesvolle reizen naar de Stille Zuidzee besloot men sche pen uit te rusten voor Peru en Chili om met de lokale Spanjaarden handel te drij ven. In navolging van Roggeveen, Altinga en vele Franse schippers moest dit wel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2003 | | pagina 68