EEN DOORE GEOPENT
15
De Noordelijke Nederlanders konden zich in deze jaren zulke problemen nog wel
veroorloven, omdat zij niet alleen grote vorderingen maakten in de landoorlog,
maar tegelijk de waterwegen langs de Lage Landen en in het Zeeuwse deltagebied
beheersten. Daardoor bleven zij, ondanks het verlies van Sluis, ook in staat om
Vlaanderen te bedreigen. Concentratie van Staatse oorlogsschepen in de wateren
vóór Sluis was bijvoorbeeld in mei 1598 al genoeg om Brugge in paniek te bren
gen. Midden in de nacht werd de stad direct onder de wapenen gebracht, terwijl
zeven a acht compagnieën soldaten enkele dagen ter bescherming in de omme
landen werden gelegerd.47
Zulke gevoelens werden ook gevoed doordat nog steeds vanuit Oostende, het
Committimus en Zeeland invallen in Vlaanderen werden gedaan, ouderwetse
strooptochten gericht op het toebrengen van schade en het arresteren van interes
sante gijzelaars, die tegen hoge losgelden werden vrijgelaten of geruild tegen noor
delijke krijgsgevangenen.48 Daarnaast paste het Noorden de meer systematische
brandschat toe. Streken of dorpen konden bedreiging afkopen door te 'compose-
ren'. Hun werd dan een geldbedrag, een 'contributie', opgelegd, dat van jaar tot
jaar opnieuw werd vastgesteld. Betaalden zij, dan werden zij onder 'sauvegarde',
bescherming, van de Republiek geplaatst. De contributies in Vlaanderen werden
door Zeeland geïnd. Maar welke status hadden zulke beschermde gebieden nu?
Waren zij vijandelijk land, neutraal, of min of meer vooruitgeschoven posten van
het Noorden? Sommige Noord-Nederlanders zagen ze graag als het laatste: zij kon
den op die streken dan vrije handel drijven, zonder licenten, en tegelijk de vijand
in het oog houden.49 Maar deze, op zijn beurt, drong de contributies in eigen
gebied liefst zoveel mogelijk terug. Niet voor niets namen de Leden van
Vlaanderen - de Vlaamse Staten - in 1598 het initiatief om Oostende met een
dubbele ring van forten van zijn achterland te isoleren.'0 De verbindingen van de
stad met de buitenwereld liepen alleen nu nog over zee.
Veranderde situatie 1599-1603
Toch kenden ook de Noordelijke Nederlanders in deze jaren wel gevoelens van
angst voor Zuid-Nederlandse acties. In april 1598 ontstond in Vlissingen grote
onrust bij de stedelijke regeerders. Via spionnen en via een brief van prins Maurits
ging het gerucht dat de Zuid-Nederlandse landvoogd, Albertus van Oostenrijk,
deed alsof hij Oostende wilde belegeren, maar in werkelijkheid een aanval op de
Walcherse stad voorbereidde. Vanuit Sluis en via Nieuwerhaven zouden oorlogs
schepen 's nachts, bij nieuwe maan, op een plek buiten Vlissingen troepen aan
land zetten. Vol ijver nam de Engelse luitenant-gouverneur, Sir William Browne,
maatregelen ter versterking van de stad. De directe aanleiding ervoor hield hij bin
nenskamers om paniek te voorkomen. Meer dan een maand later bleek het loos
alarm te zijn geweest.51
In de volgende jaren beleefden de Zeeuwen dit vaker. De Spaanse politiek maak
te een snelle verandering door. Filips II overleed in september 1598. Zijn opvol
ger in Spanje, Filips III, besloot vrijwel meteen adviezen voor een agressieve mari
tieme politiek op te volgen. Daarmee zouden de Nederlandse 'rebellen' veel
zwaarder worden getroffen dan met militair geweld te land. Embargo's werden