EEN DOORE GEOPENT
25
kreeg al minder dan het wenste. Temeer omdat zij voor onverwachtheden op ande
re plaatsen ook nog wat moesten achterhouden. Bovendien konden zij de situatie
rond Sluis zelf niet meer voldoende beoordelen: daarvoor waren zij alweer te lang
geleden vertrokken. Om die redenen lieten zij de beslissing aan Maurits en dus
werd het uithongeren.87 Dat schoof de opmars naar Oostende stellig weer wat op
de lange baan. Intussen slonken in Sluis de voedselvoorraden. Maurits' mensen
hadden al enkele vijandelijke pogingen tot ravitaillering via het verdronken land
verijdeld. Zo ook voorkwamen zij het afvoeren van zo'n duizend galeislaven uit
Sluis om op die manier het aantal te voeden monden te verminderen.88 En door
een vijandelijke diversie bij de Rijn lieten zij zich eind juli niet weglokken.89 Dat
was maar goed ook, want vanaf 27 juli kregen zij te maken met veel omvangrijker
tegenacties. De vijand bezette eerst het kasteel van Middelburg, maar wist vervol
gens niet met voedsel tot Sluis door te dringen. Een week later deed hij een veel
grootscheepser aanval, nu op het kamp van stadhouder Willem Lodewijk, maar
weer vergeefs. Pogingen om Cadzand te bezetten mislukten eveneens.90
Daarmee was het lot van Sluis bezegeld. De stad gaf zich op 19 augustus over,
op eervolle voorwaarden. Geestelijken werd een vrije aftocht geboden, zo ook het
garnizoen, voorzien van zijn wapens. De galeislaven kregen hun vrijheid terug en
mochten eveneens aftrekken. Alle materialen vielen echter in Staatse handen: oor
logsgoederen en overgebleven voedsel, en ook de stedelijke administratie. Dat gold
eveneens voor de galeien, die overigens behalve ten tijde van Maurits' oversteek
naar Cadzand niet meer in gebruik waren geweest. In Zeeland schreven de opge
luchte Gecommitteerde Raden meteen aan de zes grote steden, de kleinere plaat
sen én de stadjes die in Vlaanderen onder hun gezag stonden: 'Soo vinden wy goet
dat syn Goddelycke Majesteyt [daer] over met dancksegginge ende anderssints
gelovet ende gepresen worde, ende dat uwe Edele daer over doen alle teyckenen
van blyschap Zoo van clockluyden, Vueren ende anderssins, naer oude gewoon
te.'91 En Oldenbarnevelt, zelf aanwezig bij de capitulatie, zorgde er weldra voor dat
de koningen van Frankrijk en Engeland, evenals keurvorst Frederik IV van de
Palts, van het heuglijke feit op de hoogte werden gesteld.92
Maar wat zou nu de volgende stap zijn? Voor Maurits was dat geen vraag. Hij
begon direct met consolideren van de veroverde objecten, daarin gesteund door de
aanwezige leden van de Raad van State. Dat moest snel gebeuren omdat 'het beste
ende meeste saison vanden somer gepasseert is', schreef hij aan de Staten-Generaal.
De wallen van de stad dienden versterkt te worden, de grachten uitgediept,
Cadzand voorzien van forten en de omliggende plaatsen van hutten voor de sol
daten. En een flinke bezetting was hier nodig om de vijand op afstand te houden.
Het was, suggereerden de raadsheren op hun beurt, bovendien verstandig dat de
Hoogmogenden zelf naar Sluis kwamen 'om opt vorder employ deses Leghers
met zyne Excellentie te resolveren'. Al waren Maurits en Willem Lodewijk het
daarmee eens toch was de zere plek weer aangewezen. De landsbestuurders
wisten maar al te goed dat het nu 'volgende het origineel dessein voirierst
soude behoeren om de stede van Oistende te ontsetten ende conserveren'.93
Op 5 september vertrokken de Staten-Generaal - nu vijftien heren in totaal -
naar Vlaanderen. Daar ontsponnen zich weldra heftige discussies. De oude stand
punten werden nu verder gedetailleerd. Oostende was van groot belang, betoog
den de heren Staten, zijn verdediging had al 'zooveel goeds en bloeds gekost' en