Slot
34
EEN DOORE GEOPENT
binnenvaart naar Sluis goed mogelijk was, zou daardoor versmald worden. De
Staten-Generaal zagen daarin geen bezwaar, Zeeland wel. Vanaf de nieuwe dijken
zou de vijand gemakkelijk de toegang tot Sluis kunnen afsluiten, in de andere rich
ting ook die tot de Westerschelde - en dus zowel de handels- als de militaire vaart
kunnen lamleggen. Dat was vóór 'de geluckige reductie der Stede Sluys' zo dikwijls
bewezen! Bovendien zou hij in de nieuw droog te leggen polder eenvoudig een fort
kunnen bouwen, alweer gericht tegen Sluis. Maar, betoogden de Staten-Generaal,
in geval van nood zou die polder toch altijd weer geïnundeerd kunnen worden?
En bij niet droogleggen kon de vijand toch ook een fort op de daar aanwezige
schorren optrekken? Neen, zeiden de Zeeuwen: de stromingen waren te sterk, voor
permanente bebouwing veranderden de schorren te vaak van vorm. Samengevat
was dit bedijkingsplan een 'zoo schadelycken voornemen, tot nadeel van dese
Provintie', dat de Staten-Generaal het zeer beslist moesten tegenhouden. En dat
deden de heren dan ook.131
Dat in vredestijd zulke oorlogsargumenten werden gehanteerd, was veelzeggend.
En dat ze niet ongegrond waren, bleek weldra na de beëindiging van het bestand.
Al in september 1621 ondernamen Spinola's troepen een nieuwe aanval op Sluis -
zonder succes weliswaar.132
Op 1 september 1604 beschreef de Staatse ambassadeur in Parijs, Francois
Aerssen, aan de Staten-Generaal de reactie van de Franse koning Hendrik IV op
het bericht van de inname van Sluis. De vorst toonde zich zó bovenmatig ver
heugd, dat hij advies kreeg om dat niet te zeer naar buiten te laten blijken. Volgens
Aerssen zouden de Staten-Generaal hiervan nu moeten profiteren door snel de
Vlaamse Noordzeekust richting Frankrijk te veroveren. Lukte dat, dan zou
Hendrik 'U.E.M. de handt cunnen toereycken' uw bondgenoot worden. Maar
hoe anders klonk Aerssen op 25 september: alsnu comen ons de quaede
tydingen wt Vlaenderen van het capituleren van Oistende.' Een verovering van
kuststeden lag dus niet in het verschiet, een bondgenootschap met Frankrijk ook
niet, meende hij.133
Voor een man als Aerssen, ervaren diplomaat met een brede blik, blijken hier
zowel Sluis als Oostende pionnen in het internationale schaakspel. Dat gold ook
voor Oldenbarnevelt. Stellig was Oostende een verlies, maar volgens de landsad
vocaat viel met Sluis ook heel wat te bereiken. Dus bood hij, met instemming van
een klein groepje ingewijden, Hendrik IV weldra Sluis als eigendom aan om
Franse hulp te winnen. De koning wilde immers zijn bezit wel met delen van de
Nederlanden uitbreiden. Hoewel Hendrik in 1606 de gouverneur van Calais,
Dominique de Vicq, de regio uitgebreid liet inspecteren - wat allerlei vragen bij
de Engelsen in Vlissingen opriep werd het voorstel toch niet gerealiseerd.134
Andere leden van de Staten-Generaal dachten niet zo ver. Meer dan voor
Oldenbarnevelt was voor de meesten het ontzetten van Oostende uitsluitend
noodzakelijk geweest om de eer en reputatie van de jonge Republiek te redden,
ook tegenover de dappere verdedigers van de stad. Maar toen Sluis was genomen
en Oostende reddeloos bleek, was die opinie opvallend plotseling verdwenen. De