PIERRE BOREL 103 30 Claudianus, Pancgyricus dictus Olybrio et Probi.no considibus 32-33- 31 Ovidius, Fasti 1.297-298. 32 Zie pagina 88. 33 Zie pagina 89-90. 34 Tarde vernoemt zonnevlekken naar Lodewijk XIII de Bourbon; manen rond Jupiter worden door Galileï vernoemd naar Cosimo II de Medici, door Rheita naar Urbanus VIII. 35 Voor de leeftijd van Sachariassen: zie artikel Huib J. Zuidervaart, pagina 19-20. 36 De afbeelding van de maan is in het origineel tussen pagina 38 en 39 ingevoegd. Zij is gekopieerd naar Hevelius, Selenograpbia1647, plaat O (tegenover pagina 220). 37 Het lijkt erop dat Borel zelf de tekening van de Grote Beer ingevoegd heeft, op grond van de tekst van Johannes Sachariassen. 38 Genesis 22:7 en 15:5. 39 Lynceus: legendarische Griekse held die diep in de aarde kon kijken. 40 Ptolemaeus, Almagest VIII. 1 .fine. 41 Ptolemaeus, Almagest VII.3.fine. 42 Rheita vernoemde manen rond Jupiter die in feite sterren zijn, naar Urbanus VIII, Hevelius vernoemde ze naar Ladislaus IV, koning van Polen. 43 Kaap Agulhas, Naaldenkaap, is het zuidelijkste punt van Afrika. 44 Borel doelt hier op Martinus Hortensius.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 105