DAGBOEK
117
Garde d'honneur
Uit de archiefbeschrijving van het journaal zou men kunnen opmaken, zo werd
hierboven opgemerkt, dat Bonifacius de Jonge als garde d'honneur naar Napoleons
Armée is vertrokken: Journaal gehouden tijdens de veldtocht naar Rusland door B. de
Jonge, waaraan deze als garde d'honneur in de functie van officier van gezondheid
deelnam, en van zijn terugreis.IS
De beschrijving is onjuist: De Jonge is niet als garde d'honneur gegaan en boven
dien was de veldtocht naar Rusland al voorbij toen hij moest opkomen. In liet
voorjaar van 1813 staat de campagne d'Allemagne te wachten en het is, zoals eerder
opgemerkt, het jaar van de veldslagen in Duitsland tot de abdicatie van Napoleon
in april 1814 die de historische achtergrond vormt van het journaal. De garde
d'honneur-kwestie is echter te ingewikkeld en delicaat om het hierbij te laten en is
voor de aanwijzing van De Jonge niet zonder belang.
De term garde d'honneur was tot het voorjaar van 1813 gebruikt voor erewachten,
al dan niet plaatselijk. Bij bezoeken van koning Lodewijk Napoleon of andere
hoge autoriteiten traden erewachten aan. In april 1813 tekent Napoleon echter
een decreet dat de oprichting van een garde d'honneur As onderdeel van de Grande
Armée beoogt.19 Een uitvoerige schets van Napoleons overwegingen en de conse
quenties van het decreet moet hier achterwege blijven. Toch is het onderwerp niet
alleen relevant voor de archivalische beschrijving van het dagboek, de familie De
Jonge is namelijk wel betrokken geraakt bij het leveren van gardes d'honneur. Wat
was er aan de hand?
Toen Napoleon na de terugtocht uit Rusland zijn nieuwe Armée samenstelde, had
hij behalve gebrek aan manschappen en paarden, een groot tekort aan cavalerie,
een legeronderdeel dat voor hem van grote betekenis was. Met de oprichting van
vier regimenten gardes d'honneur beoogde hij, militair gezien, zijn cavalerie uit te
breiden, zo al niet voor de feitelijke slag dan toch wel als algemene reserve en voor
ceremoniële en tactische zaken. Een tweede doel, wellicht voor hem van grotere
betekenis, streefde hij na: de betrokkenheid van de hogere klasse bij de militair-
politieke situatie moest vergroot worden, in feite wilde hij deze sociaal-economi
sche elite aan zich binden. Tot nog toe hadden de rijkste burgers van het rijk, en
zeker in de Nederlandse departementen, zich betrekkelijk buiten de meest neteli
ge omstandigheden kunnen houden. Zij waren in passief verzet of enigszins colla
borerend betrokken bij het Franse bestuur, door lid te zijn van allerlei raden, door
zitting te nemen in bestuurlijke colleges, waterschappen, rechtbanken, hun zonen
bleven hoe dan ook buiten de oorlog. Weliswaar werden hun zonen ingeschreven
als potentiële recruut, de conscriptie stond toe dat ieder vervangen, geremplaceerd
kon worden, als zij het lot trokken om naar het leger te gaan. Voor die rijkeluis-
zonen was dat vervelend en kostbaar, maar acceptabel. Nu Napoleon met de
oprichting van de regimenten van de gardes d'honneur ook een politiek doel
nastreefde, was vervanging niet toegestaan. Dat gaf enorme onrust. Dat moeten de
vooraanstaande Zeeuwse families waarvan het grootste deel op Walcheren woon
de en die elkaar persoonlijk moeten hebben gekend - voor onmogelijk hebben
gehouden. Er zijn ettelijke aanwijzingen dat zij verschillende wegen bewandeld
hebben om hun jongens uit de Armée te houden. Zonder succes.
Uit het Departement van de Monden van de Schelde zijn daarom in de maanden
mei-juli 1813 meer dan tien zonen van omstreeks een jaar of twintig uit de rijkste