DAGBOEK 131 Voordat De Jonge opdracht krijgt naar zijn definitieve bestemming te gaan, werkt hij enige tijd in het hospitaal van Liegnitz, daarna voor de rest van zijn diensttijd in Glogau. In zijn dagboek noemt hij een keer bij de beschrijving van de stad de kerken en het gebouw waar militaire hospitalen zijn. Daarbij krijgen we de indruk dat er twee zijn, maar op De Jonges orderbriefje en ook zijn latere ontslagbewijs is duidelijk te lezen dat hij chef is van hospitaal nummer 3. Het zal dan zo geweest zijn dat Richelmi de verantwoordelijke was van alle hospitalen en de medische dienst in de stad, en De Jonge van zijn hospitaal. Hij werkte daar niet alleen als chirurgien. Hij noemt verschillende collega's en ook zijn verzoek om te mogen ver trekken in het voorjaar van 1814 is mede-ondertekend door zijn collega proximus Reding. Overigens stonden de hospitalen van Glogau zeer goed bekend. Elting citeert een inspecteur de santé die na de terugtocht van Napoleon uit Moskou 'the hospital in the grim fortress city of Glogau a true haven vond, 'though it was crammed with casualties from the long retreat'.44 Het journaal: samenvatting en typering In grote lijnen bestaat het dagboek van Bonifacius uit de volgende delen: zijn reis naar Mainz, waar hij zich moet melden, de tocht naar het oosten om uiteindelijk in het Silezische Glogau hoofd van het militair hospitaal te worden. Zijn aanwe zigheid daar is het tweede grote deel, terwijl de terugreis het betrekkelijk korte, laatste deel vormt. De Jonge beschrijft tijdens zijn reis uitgebreid wat hij onderweg ziet. Dat is in dit type dagboeken zeer gebruikelijk: het is beslist niet uitsluitend een beknopte weer gave van de oorlogssituatie of een beschrijving van zijn werk in het hospitaal. In feite zijn die passages betrekkelijk kort. Het is ook en vooral het reizen, het zien van nieuwe steden, de bezienswaardigheden waaraan hij aandacht besteedt. Vooral de karakteristieke beschrijving van een stad of gebied met wat we nu toeristische en historisch-culturele informatie zouden noemen is uitgebreid in zijn dagboek te vinden, en ook vermeldt hij doorgaans het logies, de kwaliteit van het logement, zijn gezelschap. De aandacht voor de steden en de bezienswaardigheden, die voor de moderne lezer het journaal niet bijzonder spannend maakt, is uiteraard wel begrijpelijk. Omstreeks 1800 was informatie over het reizen naar allerlei landen en steden alleen schriftelijk te bekomen. Voor zijn familie, vrienden en kennissen was Bonifacius de Jonge dankzij zijn gedwongen aanstelling in Napoleons leger iemand die iets van de wereld had gezien. Zo'n dagboek had dan ook mede de functie van fotoalbum zonder afbeeldingen. De feitelijke oorlog en verslagen van de ellende van zijn patiënten is nauwelijks in zijn dagboek aanwezig. De heden daagse lezer van het dagboek zal de afwezigheid van details uit het hospitaal en de oorlogsituatie gaandeweg als verbijsterend ervaren. Een menselijk oog voor de positie van de duizenden armoedzaaiers die samen de Grande Armée vormen zul len we nauwelijks vinden. De Jonge blijft zich immer bewust van zijn sociale posi tie. In dit verband is het ook aardig te zien hoe De Jonge in aansluiting op zijn medisch-biologische opleiding onderweg belangstelling toont voor kabinetten en laboratoria op het gebied van de natuurwetenschappen. Daarbij valt op hoe hij in staat is via bepaalde contacten hiervan kennis te nemen. Op dat moment beseft de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 133