DAGBOEK 133 was dan ook als een van de steden in het grensgebied van Bohemen, Saksen, Posen, Polen van betekenis. Daarom was er in de vesting Glogau altijd een Frans garni zoen, zoals op veel plaatsen in Midden-Europa. In de historische literatuur wordt het feit dat Napoleon op zoveel plaatsen garnizoens had als een nodeloze ver zwakking van zijn legers te velde gezien. Hoe dan ook, Glogau was een belangrij ke vestingstad met een Frans garnizoen en een hospitaal. Toen Napoleons Grande Armée in oktober 1813 de volkerenslag bij Leipzig verloor en hij zich terug moest trekken achter de Rijn, bleef dit garnizoen in Glogau, zoals ze veel andere plaatsen bezet hielden. Terwijl Napoleon in de winter van 1813-1814 in Frankrijk zijn legers opnieuw formeerde en de geallieerden in de laatste weken van 1813 Frankrijk binnentrokken, zat De Jonge nog steeds in de vestingstad. Glogau werd in die winter zwaar belegerd en er waren allerlei onderhandelingen tussen de Fransen en de geallieerden. Het moet een langdurig en zwaar beleg zijn geweest, dat echter noch militair noch 'parlementair' (door onderhandelingen) tot een oplossing kwam: de inwoners, de soldaten en het hospitaalpersoneel moesten wachten tot Napoleon ook de veldtocht in Frankrijk had verloren. In maart - april 1814 is het zover. De geallieerden trekken Parijs binnen en Napoleon treedt af om na onderhande lingen met Rusland, Pruisen en Engeland zich voor te bereiden op zijn tijd te Elba. Dat is het moment dat De Jonge (met vele andere militairen in Europa) toestem ming en reispapieren krijgt om naar huis te gaan. Het journaal dat hij tijdens de lange maanden, opgesloten in de vesting Glogau onder miserabele omstandighe den bijhoudt, behoort tot de interessantste delen van zijn dagboek. Er zijn in het journaal van Bonifacius de Jonge verschillende thema's waar hij vaak over schrijft. Ook de afwezigheid van elementen valt wel op. Zo schrijft De Jonge nooit over zijn financiën, de kosten van vervoer of levensonderhoud, terwijl dat in dagboeken van andere Zeeuwen, met name de gardes dhonneurfrequent voor komt. Voor De Jonge is er wel een ander onderwerp dat hem bezighoudt: vrouwen. Voor wie er al lezend oog voor krijgt, merkt op hoe dit onderwerp hem bezighoudt. Hij noteert het uiterlijk en de schoonheid van iemand van het andere geslacht, heeft oog voor het onaantrekkelijke van iemand. Als hij ingekwartierd wordt of ergens komt te logeren, maakt hij een opmerking over de vrouw des huizes of de doch ters. Het is duidelijk dat hij met een open oog voor de vrouwen door de wereld gaat. Dat is in het algemeen niet onbegrijpelijk, en gezien zijn leeftijd en positie zelfs voor de hand liggend. Hij is immers een jonge, ongehuwde dokter die zich al in Middelburg heeft gevestigd, die een inkomen heeft en nog steeds geen huis vrouw. Het is natuurlijk dat hij 'rondkijkt'. Toch moet het feit dat een huwelijk nog niet is gerealiseerd of dat zelfs een relatie ontbreekt, op hem gedrukt hebben. In dit verband is de brief van Willem Bake, zijn reisgenoot op de terugweg van Berlijn naar Nederland, veelzeggend. (Zie hiervoor het hoofdstuk na het journaal.) De helft van deze brief gaat over het vinden en kiezen van een vrouw. Het onder werp zal wellicht tijdens de dagen in de koets, die De Jonge en Bake in Berlijn gekocht hebben, niet onbesproken zijn geweest, in ieder geval heeft De Jonge hem erover geschreven. Dat valt duidelijk op te maken uit Bakes antwoord.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 135