140 DAGBOEK pen aan elkaar. Dus voortte zetten of voortezetten. Dit wordt in de tekst voort te zet ten. Bij aardrijkskundige namen wordt de spellingsvariatie gerespecteerd, met een enkele uitzondering: als er een keer Rhijn staat zonder punten op i en j, en elders met een normale ij, dan is dit genormaliseerd. Maar als onze dokter de ene keer Ingenheim schrijft en de andere keer Ingelheim dan blijft dat zo staan. Er zijn in de tekst enige ondergeschikte correcties en aanvullingen, maar zo te zien niet in een andere hand, bijvoorbeeld een enkele voetnoot. Soms is niet uit te maken of iets doorgestreept is of juist door een nieuw woord vervangen. De Jonge wijkt opvallend af van de traditie in de werkwoordspelling. Zo schrijft hij bijna altijd een t, waar het spellingssysteem van het Nederlands, ook in zijn tijd, een d vraagt. Weliswaar was de spelling in de eerste helft van de negentiende eeuw niet vast, laat staan officieel geregeld, er was niettemin toch een sterke tradi tie die tijdens de Bataafse Republiek ook gecodificeerd was in spellingsgidsen. De Jonge wijkt wat de werkwoordspelling betreft hier grondig van af. Zo schrijft hij voor deed bijna altijd deet, hoewel hij dit verschillende keren zichtbaar gecorrigeerd heeft in deed. Zo onvast in zijn spelling was hij! Hadschrijft hij doorgaans als hadt en er is nog veel meer moois dat we uiteraard niet genormaliseerd hebben. De Jonge schrijft de onvoltooid verleden tijdsvorm steeds volgens een oud gebruik: tmgteden etc. Een en ander roept de vraag op naar de scholing van De Jonge op het gebied van de orthografie van het Nederlands. In zijn tijd was de spelling zoals gezegd op basis van de traditie al in enkele belangrijke publicaties geregeld. In 1804 had de Leidse hoogleraar Siegenbeek - hij wordt beschouwd als de eerste hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, maar hij doceerde vooral wel sprekendheid aan aankomende predikanten - een belangrijke verhandeling opge steld voor de spelling van het Nederlands/0 Deze was voor geschoolde schrijvers richtinggevend. Wat heeft De Jonge in Zierikzee opgestoken en wat stelde het onderwijs in de Nederlandse taal op het Middelburgse gymnasium voor? Zou het zo kunnen zijn dat Bonifacius praktisch in Middelburg en Leiden zich meer geoe fend heeft in het Latijn en dat zijn spellingsvaardigheid rudimentaire basisschool kennis is? Dat verklaar niet alles. De Jonge had natuurlijk wel wat Nederlandse boeken gelezen. Andere dagboeken van tijdgenoten en met name van gardes d'hon- neur kennen bovendien tal van bijzonderheden, maar niet die volstrekt eigen zinnige en onverklaarbare werkwoordsspelling. Een kenmerk van de zinsbouw van De Jonge is het veelvuldig gebruik van dan aan het begin van een zin. Dat komt wellicht goed overeen met het tegenwoordige gebruik van maar zonder dat er een tegenstelling is, met de functie van een opsom mend en toen Dit gebruik van dan treffen we overigens ook bij anderen vaak aan. Voor het voegwoord en schrijft De Jonge altijd het Latijnse &-teken. Een volledi ge zoek-en-vervang-opdracht zou hier de moderne lezer dienstig zijn, maar men went snel aan De Jonges gebruik. Voor enz. schrijft hij consequent &c, wat uiteraard etc. is. De alinea-verdeling is niet van de dagboekschrijver zelf, evenals de indeling in een soort hoofdstukken. De tekst werd met inachtneming van de door de schrijver gemaakte indeling van zijn dagjournaal verdeeld in alineas en om het geheel toe gankelijker te maken werden op grond van de samenhang en de onderwerpen ook hoofdstukken gevormd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 142