150 DAGBOEK der, waarvan men een klein hoekje heeft afgescheiden met planken beschut. Daar houdt het hoofd der stad, een vrij onvriendelijk Sc slegt opgevoed man, zijne zittingen ook daar ontvingen wij, na vrij lang gewagt te hebben, onze inquar- tieringsbilletten, want wij lieten het bij twee etapes, daar men ons te Hanau te lang hadt opgehouden. Men oordeele na de beschrijving van het Raadhuis over de stad, maar niet over deszelfs environs: zij waren schoon. De nieuwsgierigheid overwon mijne ver moeidheid: ik deed nog eene wandeling tot de avond mij te huiswaards dreef. Ik had mijnen intrek bij eenen zadelmaker. Goede menschen waren het. Zij gaven wat zij vermogten ik was ligtelijk te bevredigen. Het meisje dat mij diende, was schoon misschien wel het beste wat in dit ellendig hol te vinden was. Ik begon eene brief aan mijne ouders, de slaap belettede mij dezelve te eindigen. 15 Smorgens tegen 6 uuren waren wij op de plaats gereed om te vertrekken, maar wat moeite wij ook aanwendden, welke bedreigingen wij deden, er was geen wagen in den gantschen omtrek te bekomen. Wij hadden dus te kiezen, of hier te blijven, ofwel eenige lieues te voet te maken.67 Drie met mij verkozen het laatste. Wij laad den onze bagage op eenen kruiwagen deden dezelve door twee Boeren vervoe ren. Intusschen was het tien uuren eer wij ons op weg begaven. Het weder was eerst goed, naderhand hadden wij zwaren regen. De weg was aan genaam, wij beklommen verscheidene bergen passeerden eenige dorpen, die arm waren, veel door doortrekkende militairen geleden hadden, zoo als Effenau, Salmiister, Steinau &c.6S Wij ontmoetteden veel gekwetste te voet, ook andere die op wagens vervoert werden. Dit gezigt vervulde mijne ziel met droef heid &C het was in deezen toestand, dat wij in den avond Slüchteren, het oort onzer bestemming bereikten, S. is een vrij groot, maar armoedig dorp met hoogtens Sc dieptens slegt bestraat gelijk Gehlenhausen. Men logeerde mij eenen Bij on, Pharmacien sous-aide, eenen wel opgevoeden in zijn vak bekwamen jongeling, Sc die eene zeer aange- naame conversatie hadt, bij eenen Molenaar, welke ons vrij wel ontving. Bijon was, gelijk ik, gedesigneert. Hij was gelukkiger dan ik door zijne hem natuurlijke vro lijkheid, ongelukkiger door zijnen minderen rang dewijl men hem genoodzaakt hadt in het ogenblik te vertrekken, dat hij zich aan een meisje, reeds lang het voor werp zijner liefde, door een huwelijk meende te verbinden. 16 Des morgens zeer vroeg begaven wij ons op reis naar Fulda, wij arriveerden aldaar tegen den middag dineerden bij twee oude Dames, die ons wel onthaalden, maar bitter over de inkwartiering Haagden: reeds meer dan 900 menschen hadden zij zedert den 1 Jan. 1813 geherbergd. Deeze stad kwam mij zeer schoon voor, maar vooral welgelegen. Na een goed uur toevens verlieten wij Fulda Sc reisden naar Hunefeld.6'' Hier meenden wij te verblijven, maar de meenigte militairen maakten het onmooglijk: na van paarden verwisselt te hebben, vertrokken wij dus naar Vacha, waar wij reeds vrij laat Sc zeer vermoeid aankwamen. In het ogenblik dat wij naar inquartierings-billetten wagteden, passeerde door dit stadje de Hertog van Bassano, Minister van buitenlandsche zaken naar de groote Armee.70

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 152