DAGBOEK
153
montering gekleed met eene ster andere ordenslinten rijkelijk vercierd.73
Wij, Bijon, een ander officier ik, werden in de voornaamste Herberg gelogeerd
vergaten onder een weltoebereidde maaltijd de fatigues der marsch.
Na den eten gingen wij de stad, de residentie van den Hertog van Saxen-Weimar
&c de beroemde zetel der Musen bezigtigen.7i| W[eimar] is schoon net gebouwd,
vrij groot &C zeer bevolkt, maar het Paleis des Hertogs de omliggende tuinen,
die voor ieder openstaan, boeiden bijzonder mijnen aandagt. Ik bragt hier meer
dan twee uuren met wandelen door beschaduwt door hondert-jarige Eiken ver
kwikt door het ruischen van eenen zuiveren stroom, die hier daar kunstvolle
cascades vormde &C zijnen oorsprong van een arm der rivier de Saaie ontleende,
welke de stad doorsnijd.75 Het Paleis des Hertogs is groot heeft, daar het op
eene verhevendheid geboud is, het gezigt over de geheele stad deszelfs omstre
ken. Alles, wat men hier ziet, alles, toont de kiesche smaak van hem, die het plan
tot de bouwing van het Paleis het aanleggen der tuinen bosschen gemaakt
heeft.
Voldaan maar vermoeid, door rond te dwalen begerig om het spectakel te zien,
begaf ik mij derwaards:76 men gaf twee kleine stukjes in het hoogduitsch, een, zoo
ik meen, van den hier geboorenen in Deutschland alom aangebeedenen V.
Kotzebue, die weinig waarde voor mij hadden, maar vrij wel geëxecuteert werden.
De zaal zelve is zeer klein, maar zeer net, de decoratien zijn goed, het orchest was
wel bezet, de beaumonde was in vrij grooten getale verzamelt. Nimmer zag ik veel
Schoone Vrouwen eene over het algemeen zoo smaakvolle kleding. Dan niet
alleen is de schoonheid eene attribuut der fatsoendelijke vrouwen van Weimar, de
Natuur schijnt haar hier alle, zeker zeer veel begunstigd te hebben.
Des avonds schreef ik aan den Heere C. Vis.77 Zoo iets mij aan voorleden, maar
thans voor immer verlooren geluk herinneren kon, dan was het voorzeker deeze
bezigheid. Dan ik behoef geen zoo sterken prikkel, nimmer breng ik een ogenblik
in de eenzaamheid door, &C ik ben immers in mijnen tegenswoordigen toestand,
ofschoon somtijds door duizende omgeven, altijd alleen? zonder aan mijne ouders,
broeders vrienden te denken, dat onder hun Vis zijne Huisgenoten nim
mer uit mijne gedagten kunnen gewist worden, zal wel niemand wonderlijk voor
komen, die eenigsints particulier met mijne omstandigheden lotgevallen
bekend is.
Den 20sten vertrokken wij naar Jena. Ik zag de velden die beroemd waren door de
neerlaag der Pruissen, door den gewettigden moord van zoo veele menschen.78
Door dit ravain trok de cavallerie, het voetvolk bezette deeze hoogtens, de veldslag
begon daar ter plaatse, een weinig verder beslischte zich de overwinning in deeze
vlakte. Dus verhaalde mij een, die zelf aan dit bloedig toneel hadt deel gehadt.
Wanneer zal tog het menschdom ophouden zich te verdelgen? Wanneer zullen
deeze slagtbanken ophouden ongevoelige bewonderaars te vinden? Dan eerst als
de menschen zullen ophouden menschen te zijn!
Een half uur van Jena schijnt de weg afgebroken te worden door een zeer stijlen
berg, welke men door een kronkelweg (in zig-zag) berijdbaar heeft gemaakt. Van
de hoogte deezes bergs ziet men de stad in eene vlakte rondom een keten van
zeer hooge bergen, het geen een zeer imposant gezigt oplevert.