DAGBOEK
157
heupen hangt tot even boven de knie een vrij aanmerkelijk getal roleken in gedaan
te niet veel verschillende van die der hollandsche Boerinnen, alleen waren zij veel
korter. De benen waren vercierd met koussen van onderscheidene kouleur, meest
tog rood of groen. Deeze werden door een veelverwigen kousenband in hun stand
punt gehouden de voet was in een groote ronde schoen met groote zilvere ges
pen gevat.
Van de heupen tot aan de kin verhefte zich een werktuig van eene stevige substan
tie, het geen aan het onderste gedeelte zeer sterk toegeneigd, maar van boven zoo
wijd was, dat men bij het buigen van het ligchaam, daar het werktuig onbeweeg
lijk was, in hetzelve de helft van het aangezigt verborg.*' Nimmer heb ik wanstal-
tiger gedaantens, dan die deezer vrouwen gezien het moet lang nadenken ver-
eischt hebben, eer men eene kleding vondt, die zoo zeer geschikt is, om de natuur
lijke gedaante van den mensch te verbergen alle schoonheid te bedekken. Hunne
Egtgenoten dragen meest kleine hoeden Iedere broeken (Leder Hose die zo
wijd zijn, dat men gemakkelijk het geheele ligchaam in een been verbergen kan.
Na den middag deed ik eene wandeling in eene nabij gelegene Buitenplaats, wiens
Eigenaar, de Heer van Altenburg, zeer rijk zijnde, geene kosten spaarde, om dit
zijn zomerverblijf, met alles, wat Natuur Kunst schoon- smaakvol aanbood,
op te eieren. Een schoon, bijna vorstelijk buitenhuis was met een engelsche tuin
omgeven. De reuk het gezigt werden op het aangenaamst door den geur van de
welriekenste schoonste meestal vreemde planten gestreeld. Alles was zorgvuldig
onderhouden. In het bosch bragt ik bijna den geheelen namiddag door. Oude, eer
waardige eiken weerden de zonnestralen, terwijl onderscheidene watervallen ons
door hun eentonig, maar lieflijk geruisch tot eene stille rust uitnodigden. Alles was
hier met smaak aangelegd, maar vooral bewonderde ik dezelve in de bouworde van
eenen Tempel, welke op zuilen van de corintische bouworde rustte aan een bad
huis grensde, het geen gesloten was. Niet voor den avond verliet ik dit verblijf
met moeite keerde ik naar onze Herberg {de zon) te rug.
23
Van A[ltenburg] vertrokken wij des morgens te 6 uuren namen onzen weg over
Altenmorlitz, Langenleube Penig naar Röchlitz. Dit was eene groote omweg
in plaats van 7 moesten wij deezen dag 10 uuren marscheren. Dan dit vorderde
men van ons veiligheidshalve. Wij vertrokken onder de bedekking van eene ligte
Escorte, naauwelijks drie hondert mannen sterk, terwijl het convooi zelve meer
dan gewoonlijk groot was uit 22 pontons, 50 a 60 kruid- èc bagage-wagens
bestond, waarbij 48 broodwagens den trein vergrootten een geschikte bewaking
onmooglijk maakten.
Niet ver van Langerleube werdt onze voorhoede verontrust door de Cosakken,
waarop de saxische Gendarmerie, welke wij bij ons hadden, jagt maakten. Onze
agterhoede werdt voor een getal van 150 Pruissische Husaren aangegrepen daar
zij in genoegzaamen getale waren, om het convoij zeer veele schaade toe te bren
gen, plaatste men een stuk kanon in de voor- agterhoede &C wij bereikten,
immer retireerende, onder een aanhoudent, ofschoon niet sterk vuur van beide zij
den, Penig, verheugd, dat wij van deeze onaangenaame reiscompagnons ontslagen
waren.