160
DAGBOEK
V
In Dresden: 26 mei 1813
26
Des morgens begaven wij ons re zes uuren op reis naar Dresden, alwaar wij om 10
arriveerden. De weg derwaards was schoon nooit zal ik het frappante pitto-
resque gezigt vergeten, dat Dresden in eene uitgestrekte vlakte gelegen welke
door bergen omgeven is, aan mijne oogen aanbood.
Verscheidene Artillerie-Parken waren buiten de stad gecantonneert,92 reeds alles
hadt aldaar een krijgshaftig aanzien, maar dit haalde niets bij het getal militairen,
welke men in de stad zelve aantrof alle straten, hoeken huizen wemelden van
soldaten, meest franschen, ook Saxen, Baden &cc.
Door een schoone, rijk beboude beplante voorstad naderden wij de Hoofdstad
Saxens. Eene groote breede straat, waar in alle de huizen met arduinsteene95
gevels vercierd waren, leidde ons naar een zeer schoone, groote vierkante markt
plaats, aan welks regterzijde het stadhuis, een middelmatig ouderwets gebouw,
geplaatst was. Ons eerste werk was een quartier te zoeken. Men logeerde mij, bene
vens Bijon een fransch officier, bij den Heer Richter, een oud Krijgs-Raad in de
Weissengasse. De Familie bestond uit vier personen: de Heer Richter, een wel
opgevoed man die zeer goed fransch sprak, met een aangenaam voorkomen
eene bijzondere beleefdheid paarde; zijne vrouw een besje van ruim zeventig jaren,
die bijna de functien van Dienstmaagd waarnam weinig in tel scheen, een aan
genomen kind van eenen uit de Familie vroeg afgestorvenen, eindelijk eene
Dogter, die de bewondering van het geheele huisgezin zeker niet van Talenten
ontbloot was. Zij sprak buiten haare moedertaal het fransch, italiaansch een
weinig engelsch, zij tekende schilderde vrij goed, zong speelde een weinig op
de piano. Nog waren wij geen twee uuren in huis, toen wij dit reeds, zoo door haar,
als door haar Vader wisten.
Welhaast boeide zij de aandagt van den franschen officier des anderendaags kon
ik geen mijner Reisgenoten tot eene wandeling overhalen. Mij behaagde zij intus-
schen zoo weinig, dat ik liever alléén dan in haar gezelschap was. Zij sprak zeer
geaffecteert bediende zich van woorden, die bijzonder gezogt waren. Zij hoor
de zoo na zich zeiven, dat zij den draad der geschiedenis ieder ogenblik verloor.94
Bovendien was dit ruim dertigjarig meisje, die zoo wat de onschuldige speelde,
lelijk (dit was haar schuld niet), maar boven mate vuil, terwijl haare schreeuwen
de piepende stem, als zij sprak, het rollen haarer zwarte oogen genoegzaam
waren om mij, als wij aan tafel zaten, naar het opstaan, naar het einde van het
gesprek, indien ik of zij dit ongelukkig begonnen had, te doen verlangen.
Na een weinig uitgerust te hebben begaven wij ons in eene meer decente kleding
naar den commissaris ordonnateur generaal verkregen van hem eenen dag rust,
het geen ons bijzonder welkom was. Daarna bezogt ieder zijne respective Chefs, ik
ging dus bij den Baron Desgenettes, die mij tegen zijne gewoonte zeer beleefd ont
ving: hij is een man van bijna zestig jaren, ofschoon hij, door onderscheidene cam
pagnes, zoo als die naar Egijpten, Rusland &c &c afgemat, onder schijnt.95 Zijn