DAGBOEK
199
Men vindt tog nog een zeer goede vleugel der woning, dan deeze is door den Graaf
van Bentheim-Steinfurt bijna nieuw aangeboud.
30
Om Vi 3 vertrokken wij den 30sten kwamen na Geelhousen. Dit dorp gepas
seerd zijnde, waren wij na één uur over de grensen van Holland, ligt kan men
zich voorstellen, welk eene sensatie dit op mij maakte, die den vaderlijken bodem
nu dertien maanden verlaten had, en het vaderland gelukkig vrij weder vond.
De eerste hollandsche stad (of liever stadje) waar wij aankwamen, was Oldenzaal.
Hier hoorden wij voor het eerst hollands spreken, hier zagen wij hollandsche
gebruiken. Dit vervrolijkte ons de hoop van welhaast onze Familie weder te
zien, maakte ons tot de gelukkigste menschen.
Van Oldenzaal verreisden wij naar Delden, eene kleine stad. Even buiten dezelve
verwisselden wij van paarden kwamen door onvrugtbaare streken van het
Graafschap Zutphen naar Laare.
Hier was geen Burgermeester of eenig beheerde, die ons paarden verschaffen kon.
Wij lieten dus onzen wagen in dit dorp maakten onze reize naar Zutphen te
voet. De weg heeft weinig aangenaams, de grond is zeer onvrugtbaar 6>C zandig.
Omtrent een half uur van de stad gaat men dooi- een goed van den Heer Bentinck
van Voren, het huis te Voorst genaamd. Het geen zich aanbeveelt door de uitge
strektheid, schoonheid pracht zijner woningen bosschen.
Om Y 8 uuren arriveerden wij in Zutphen, eene reine riante stad, die 7000
Inwoonders heeft. Hier werdt mijn Vriend Bake aan zijne Vrouw, kinderen ver
dere Familie wedergegeven. Ik was getuige van het wederzien deezer edele men
schen, die door een ongelukkig noodlot bijna twee jaren van elkander gescheiden
waren.
Ik was genoodzaakt nog een paar dagen te verblijven, wijl de Postwagen niet voor
Donderdag naar Utrecht vertrok.
Junij
Den 2den vertrok ik met de ordinaire Postwagen naar Utrecht ging met de
nagt-schuit naar Leiden den 3den van daar naar den Haag, waar ik voor 8 uuren
arriveerden, mijne broeders, zuster verdere Familie in gezondheid aantrof,
welke zich niet minder dan ik, over mijn arrivement verheugden.
Ik verbleef alhier tot woensdag den Ssten vertrok nu over Delft, Maasland-Sluis,
het Eiland Rozenburg, den Briel, Helvoet-Sluis, Middelharnas, Sommelsdijk,
Dirksland, Herkingen, naar Bruinisse, alwaar ik mijnen Broeder Karei zijne
vrouw aantrof. Terstond reden wij naar Zierikzee &C dus werd ik na eene afwezig
heid van meer dan dertien maanden aan mijne Ouders Vrienden wedergegeven.
Ik agte het onnodig te beschrijven, hoe zeer wij getroffen door vreugde over
stelpt waren. Men stelle zich voor dat de ziekelijke toestand mijner Moeder mij de
billijke vrees176 gegeven hadt haar in dit leven niet weder te zien, terwijl mijne
ouders bij de gevaren, waaraan ik bloot gesteld was, bij de ellende, welke ik door
staan moest, zich naauwlijks met eene betere uitkomst voor mij vleijen konden.
Men stelle zich eindelijk voor, dat geene ouders hunne kinderen, geene kinderen
zich onder elkander meer dan wij, beminnen kunnen, ieder, die een gevoelig