DAGBOEK
209
andere Klinische Scholen - Amsterdam met zijn Athenaeum uitgezonderd - ner
gens is gebeurd.' Zijn titel waardeerde De Jonge zeer, aldus dezelfde schrijver, nu
in zijn historische schets.1"6 En inderdaad in krantenberichten of andere verslagen
wordt De Jonge altijd als professor aangeduid, terwijl de andere docenten hoog
stens lector heten. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat De Jonge deze
titel actief heeft nagestreefd en er ook de juiste relaties voor had. Zwager Van
Doorn zat weliswaar nog niet namens koning Willem I de ministerraad voor en
De Jonges broer was nog geen lid van de Tweede Kamer (1829-1839, de laatste
periode zelfs voorzitter), lid van de Raad van State (1839-1844) of minister van
Justitie (1844-1848), maar de verbindingslijnen moeten toch beschikbaar zijn
geweest. Dat blijkt ook uit het eerste bestuur van de geneeskundige school. Zijn
vriend Meinard van Visvliet was plaatsvervangend provinciaal griffier en kwam in
het bestuur van de school, evenals Johan Frederik Lantsheer, broer of neef van zijn
vrouw. De andere relaties laten we maar weg.
Ondertussen was De Jonge verhuisd uit de St. Pieterstraat naar de Singelstraat, in
1822 woont hij op de Balans (volgens de aantekeningen van De Man), in het deel
dat tot de Wagenaarstraat behoorde.
Een belangrijke episode in het leven van De Jonge was 1830, de tijd van de
Belgische opstand, waarvoor de Middelburgse professor zijn Koninklijke
Onderscheiding kreeg. 'Het hospitaal te Middelburg raakt[e] vol geëvacueerde
schutters uit Overijssel, die in Cadzand door de malaria waren aangetast', aldus De
Man in zijn aantekeningen. Nagtglas echter zal het hier wel bij het rechte eind
hebben als hij ter zake het militair hospitaal in de Grote Kerk van Veere noemt.
Ook hier weet De Man echter nog wel iets curieus te vermelden - men proeft tus
sen de regels de getemperde ergernis:
De officier van gezondheid kon zeer goed den dienst af, met behulp van dh. Zembsch, die
hem belangeloos ondersteunde. Uit den Haag kwam er bericht, dat er een burgerdokter bij
moest komen. De Jonge bood zijne diensten aan, niettegenstaande zijne vele bezigheden en de
oppositie van de directeur van het hospitaal Fruit. Het virtus nobilitat volgde.""
Fruit had als directeur van het hospitaal het recht de zalen toe te wijzen en gaf aan de Jonge
behalve eene gewone zaal, de Pokkenzaal! V.d.Broecke bood toen aan, als jong dokter, de pok-
kenzaal waar te nemen. Dit vond de Jonge uitstekend en de Ministers vonden het ook goed.
Dr. v.d.Broecke behaalde er ook zijn lintje mede. Toen solliciteerde Fruity oor Zembsch, die
jaren achtereen voor niet had gewerkt, ook om een lintje, doch deze hield er een winkel van
boerinnenhoeden op na. 'Men zegt', dat prof de Jonge beweerde geen ridder te willen zijn, als
een winkelier het ook werd. Dh. Zembsch werd dan ook 'Broeder' gemaakt, maar bedankte,
omdat hij geen behoefte aan geld had. De slotsom van al dat gehaspel was, dat ook hij Ridder
werd en dat de beide doctoren hunne lintjes aannamen.
Zouden de Haagse relaties hier ten behoeve van De Jonges onderscheiding een rol
gespeeld?
Hoe was De Jonge als docent? De enige bron is hier De Man: hij gaf therapie en
geneesmiddelleer. De Jonge publiceerde Handboek der practische geneeskunde
(Middelburg 1840), waarvan het eerste deel over de koortsen ging en zwaar bekri
tiseerd werd. Een tweede deel over de ontstekingen verscheen in 1843. Het derde