UIT VADERLANDSLIEFDE 43 Wanneer we, met deze kennis gewapend, Hartings beschrijving van de drie verlo ren gegane verrekijkerbuizen nog eens doornemen, dan springt zijn eerste, impul sief neergeschreven conclusie in het oog: 'Het is mij thans waarschijnlijker gewor den dat de vroeger van u ontvangen kleine kijker of zogenaamd microscoop eigen lijk het oculair is, dat bij deze kijkers behoort'.123 Toen Harting later uitprobeerde of dit zo kon zijn, lukte het hem inderdaad om twee bruikbare verrekijkers samen te stellen, maar uitsluitend wanneer hij van de 'kleine kijker' slechts een enkele lens gebruikte. Ook had hij nog een verlengstuk nodig, want de derde lensloze buis waarover hij beschikte, was nog niet lang genoeg. Dit was trouwens in over eenstemming met de lange brandpuntsafstanden van 14 voet en 10 voet (respec tievelijk ca. 4,4 meter en 3,1 meter) die op de lenzen gegraveerd waren en die bij gebruik van uitsluitend bolle lenzen dus een kijkerbuis van minstens die lengte vereisten.124 Ook valt op dat Harting de beide objectieflenzen aan de uiteinden van de lange buizen beschrijft als zijnde 'aan de eene zijde plat, en aan de andere zwak bol gesle pen', kortom als 'planoconvex'. Ook constateert hij dat een van beide lenzen 'tal rijke kleine luchtbelletjes' bevat, terwijl de ander daarvan 'tamelijk vrij is'. In de zeventiende eeuw werden objectieflenzen inderdaad meestal slechts aan één zijde geslepen. Dat betekende immers dat slechts één kant bol geslepen moest worden, terwijl de andere, vlakke zijde op spiegels werd gepolijst.123 Ook de aanwezigheid van luchtbelletjes is een aanwijzing dat de lenzen zeventiende-eeuws waren. De uiterlijke kenmerken van de drie in de Tweede Wereldoorlog vernietigde lange bui zen wijzen er dus op, dat deze in elk geval vóór ca. 1740 moeten zijn gemaakt; nadien werd namelijk dit soort van lange telescopen volledig verdrongen door de in het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw in productie gekomen spiegel telescoop.126 En wat te zeggen van de korte buis, die volgens Harting 'volkomen van het zelfde maaksel en uitwendig voorkomen' is als de drie verloren lange buizen?127 Opvallend is dat de twee lenzen in de korte buis elk een ongeveer even grote brandpuntsafstand hebben. Harting bepaalde deze in 1867 op 9,4 centimeter (pla noconvex), respectievelijk 8,0 centimeter (biconvex). In zijn beschrijving noemt Harting dat niet, maar bij mijn eigen onderzoek van de korte buis in 1992 bleek dat de kleinste lens gemerkt is met de gravering '3 d lA\ dat wil zeggen 3,5 duim, ofwel 9,1 centimeter, hetgeen aardig overeenkomt met de door Harting bepaalde brandpuntsafstand. De kromme 'd' in de gravering is bovendien conform het type handschrift, dat in de zeventiende of vroege achttiende eeuw in gebruik was. En hoewel Harting in 1867 vaststelde dat het om een vroege microscoop moest gaan met een maximale vergroting van ca. negen keer (maar in feite ligt de vergroting veel lager), is de conclusie toch gewettigd dat de korte buis, met twee bolle lenzen van vrijwel gelijke brandpuntsafstand, een vrij zinloze microscoop is. Het ligt daar om voor de hand om toch meer aandacht te schenken aan Hartings ongepubli ceerde conclusie, die hij impulsief opschreef direct nadat hij de lange buizen had geïnspecteerd, namelijk: is het toch niet veel logischer te veronderstellen dat de korte buis 'het oculair is, dat bij deze kijkers behoort'? In dat geval zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kan de korte buis een zoge noemd 'kepleriaans' of'terrestrisch' oculair zijn, zoals dat in 1611 door Kepler op theoretische gronden was voorgesteld. De 'Hollandse verrekijker' met een bolle en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 45