Noten
100
WAARDE VAN HET VERLEDEN
Roelevink, J., Gedicteerd verleden: het onderwijs in de algemene geschiedenis aan de universiteit te
Utrecht, 1735-1839. Amsterdam, Maarssen, 1986.
Schöffer, I., Een Leids hoogleraar in politieke moeilijkheden. Het ontslag van Johan Luzac in
1796. In: Heijbroek, J.F., Lammers A. e.a., Geen schepsel wordt vergeten: liber amicorum voor
Jan Willem Schulte Nordholt ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag. Amsterdam,
Zutphen, 1985, 61-80.
Schöffer, I„ Adriaan Kluit, een voorganger (afscheidscollege universiteit van Leiden, 1988).
(Herdrukt in Tijdschrift voor Geschiedenis, jrg. 101, 1988, 3-16.)
Siegenbeek, Matthijs, Levensschets van de hoogleeraren Kluit en Luzac. In: Willem Bilderdijk
en Matthijs Siegenbeek, Leydens ramp. Amsterdam, 1808, 86-157.
Sijs, Nicoline van der, Taal als mensenwerk. Het onstaan van ABN. Den Haag, 2004.
Stamhuis, Ida H., 'Cijfers en aequaties' en 'Kennis der staatskrachten'. Statistiek in Nederland in de
negentiende eeuw. Amsterdam, 1989 (dissertatie Vrije Universiteit van Amsterdam).
Stapelbroek, Koen, Stamhuis, Ida H., Klep, Paul M.M., Adriaan Kluit's statistics and the future
of the Dutch state from a European perspective. In: History of European Ideas, jrg. 36, 2,
2010,217-235.
Verwer, Adriaen, Schets van de Nederlandse taal. Grammatica, poëtica en retorica. Naar de editie
van E. van Driel, vertaald door J. Knol. Amsterdam, Münster, 1996.
Vogel-Wessels Boer, I.H., Jacob Verheye van Citters (1753-1823): magistraat, oudheidkundige
en verzamelaar. In: Archief, mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Weten
schappen1994, 109-145.
Vrij, E.V., Het collegegeschil tussen de hoogleraren A. Kluit en J. Luzac in 1786. In: Jaarboekje
voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken, jrg. 63, 1971, 21-142.
Water, J.W. te, Levensbericht van Adriaan Kluit. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederland
se Letterkunde, 1807. (http://dbnl.org/tekst/_jaa002180701_01/_jaa002180701_01_0001.
php)
Wille, J., De literator R. M. van Goens en zijn kring. Studiën over de achttiende eeuw. Zutphen,
1937 (dl. 2, bezorgd door P. van der Vliet (Amsterdam, 1993).
1 Voor dit artikel is in ruime mate geprofiteerd van het onderzoek en de tekst die de auteur
samen met dr. Nicoline van der Sijs schreef voor Defining Dutch, een te verschijnen
bundel studies waarin taalstudie en opvattingen over de functie van het Nederlands in de
periode 1750-1830 in de ontwikkeling van de Nederlandse eenheidstaat centraal staan.
2 Chrisdaan Hendrik Trotz (begin 18de eeuw-1773), geboren en als jurist opgeleid in
Duitsland, werd in 1741 hoogleraar burgerlijk recht in Franeker. In 1743 werd hij in
Utrecht als eerste Nederlandse hoogleraar staatsrecht benoemd (NNBW, dl. 2, 1453).
Petrus Wesseling (Steinfurt (Duitsland), 1692-1764) werd in Embden opgeleid in de
klassieke letteren en de theologie, en zette in 1712 zijn studie voort in Leiden en Frane
ker. Hij was werkzaam aan het Middelburgs gymnasium en werd onder meer wegens zijn
bijzondere bekwaamheid benoemd tot lector in de Griekse taal- en letterkunde. In 1723
werd hij hoogleraar geschiedenis en retorica in Franeker, en in 1735 verhuisde hij naar
Utrecht, waar hij hoogleraar in welsprekendheid, geschiedenis en het Grieks werd, later
ook in de rechten. Hij werd beschouwd als een uitmuntend filoloog. Christophorus Saxe
(Saxius, Sachius) (1734-1806), afkomstig uit Eppendorf in Saksen, studeerde in Leipzig,
en doceerde in Utrecht letteren en oudheidkunde.
3 Hendrik Arnold Kreet (1739-1804) studeerde in Leiden theologie en rechten en werd
advocaat in Rotterdam en Den Haag. H. Tollius (1742-1822) studeerde letteren en
rechten in Leiden, was hoogleraar aan verschillende universiteiten en bekleedde diverse