16 ROOMS-KONING WILLEM II De meeste aandacht besteedden beiden aan het door Van Wijn naar voren gebrach te bezwaar dat in het beeldhouwwerk tekenen van de koninklijke waardigheid van de rooms-koning ontbraken en alleen het wapen van de Hollandse leeuw was afge beeld. Als verklaring voerden Lambrechtsen en Van Citters aan dat Willem II toch vooral 'anti-rex', tegenkoning, was geweest in de strijd van de paus tegen keizer Frederik II en diens zoon Koenraad IV. Landvoogdes Maria van Hongarije, die in 1542/46 opdracht tot het oprichten van het grafmonument had gegeven, en haar broer keizer Karei V zouden het om die reden politiek verstandiger hebben gevon den Willem II 'slechts' als graaf van Holland en Zeeland af te laten beelden, vooral ook omdat dat de functie was waarin hij met de abdij van Middelburg te maken had gehad en deze had begunstigd.38 Lambrechtsen en Van Citters bleven daarmee ook bij hun standpunt dat de gevon den zerk een restant was van het in 1542/46 opgerichte monument. Op het door Van Wijn aangestipte stijlprobleem, het feit dat het beeldhouwwerk een wel erg dertiende-eeuwse indruk maakte, ging Lambrechtsen in zijn eindverslag in het geheel niet in. Wel blijken hij en Verheije van Citters in hun onderling overleg te hebben gezocht naar een verklaring daarvoor. Zo speelden zij met de gedachte dat de zerk eerst deel kon hebben uitgemaakt van een ouder grafmonument van de rooms-koning, of zelfs, dat in de zestiende eeuw het beeld bewust in dertiende- eeuwse trant zou zijn gebeeldhouwd.39 Als argument tegen de mogelijkheid dat het om het graf van Floris de Voogd zou gaan, wezen zij op de gelijkvloerse positie van het graf. Dat het lijk van een recent gestorvene als Floris de Voogd in 1258 zou zijn begraven in een bovengronds graf, leek hen zeer onwaarschijnlijk gezien de stank die dat zou hebben veroorzaakt. Voor het bijzetten in 1282 van het gebeente van Willem II gold dat uiteraard niet. Van Wijn deelde dit bezwaar niet: het goed afsluiten van het graf leek hem heel best te doen.40 Voor ons, twee eeuwen later, zijn inmiddels beide standpunten irre levant, aangezien sedert het bouwhistorisch onderzoek tijdens de restauratie van de Koorkerk in de jaren 1940-1950 bekend is dat de graven van zowel Willem II als van Floris de Voogd in de veertiende eeuw moeten zijn verplaatst naar het huidige, toen nieuw gebouwde koor. Het betekent dat het door Lambrechtsen gevonden graf in ieder geval niet het oorspronkelijke graf is van hetzij Floris de Voogd, hetzij Willem II. De verschillen van inzicht tussen Van Wijn en de zijnen en Lambrechtsen en Ver heije van Citters hadden gevolgen voor de manier waarop van rijkswege invulling werd gegeven aan de wens van Lambrechtsen om naar aanleiding van de vondst een klein monument ter ere van rooms-koning Willem op te richten in de abdijkerk. Op 6 juni 1817 deed Lambrechtsen een voorstel in die richting in een brief aan de commissaris-generaal van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, jhr. mr. O. Repelaer van Driel, waarin hij meldde het graf van Willem II te hebben gevonden en op basis van de zojuist genoemde argumenten uiteenzette waarom het niet om het graf van Floris de Voogd kon gaan.41 Een maand later schreef Van Wijn aan Lambrechtsen dat Repelaer hem om advies had gevraagd met betrekking tot het voorstel van Lambrechtsen, en dat hij, nadat hij de gegevens met betrekking tot het graf nog eens met d'Yvoy van Mijdrecht en De Jonge had besproken, beslo ten had om aan Repelaer te adviseren tot het plaatsen van 'een tombe ter ere van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 18