20 ROOMS-KONING WILLEM II kistje met de beenderen zich nog in het museum bevond dus voor 1866 de botten geregeld door de conciërge aan bezoekers werden getoond, met als gevolg dat 'natuurlijk' menig onderdeel verdween. Toen vervolgens ook de fragmenten van de zerk in het museum een plaats kregen, gebruikte dezelfde conciërge deze, aldus Frederiks, om 's winters zijn ingemaakte zuurkool onder druk te houden!5 Tijdens de restauratie onder leiding van Frederiks werden in de Koorkerk ter plaatse van de nis de banken verwijderd en werd het muurtje dat de nis afsloot, weggebro ken (afb. 7). Ook werden aan de buitenzijde van de kerk de aanbouwsels gesloopt. De ruimte waarin het gebeente had gelegen, bleek nog geheel intact en de rijke baksteenprofilering van de boog die de nis omsloot, was grotendeels ongeschonden gebleven.58 Wat Frederiks wilde - hij twijfelde er niet aan dat het gebeente van Wil lem II afkomstig was - blijkt duidelijk uit zijn artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 19 januari 1909, waarin hij schreef: 'Het geopend graf ligt gereed om 's graven overschot te ontvangen. Zal het nu, na al die omzwervingen eindelijk de eeuwige rust tegemoet gaan?'; en verder: 'tegenover de vele ongerechtigheden, die met het stoffelijk overschot hebben plaats gehad, is het een dure plicht ervoor te waken, dat de rustplaats in het vervolg ongerept blijft.'59 Mede met het oog op de oprichting van een nieuw grafmonument zette Frederiks in zijn functie als conser vator van het museum van het Zeeuwsch Genootschap de verschillende stukken van het beeldhouwwerk met cementspecie weer aan elkaar. In die tijd, circa 1904, is er in het atelier van architect P.J.H. Cuypers in Roermond een gipsafgietsel van gemaakt, dat helaas verloren is gegaan en alleen bekend is van een foto (afb. 8 en bijlage 6). Cuypers was als adviseur op de achtergrond betrokken bij de restauratie van de Abdij, en werd soms door Frederiks in detailzaken om advies gevraagd.60 Erg scherp is de foto niet, maar toch duidelijk genoeg om te laten zien dat er - zie de tekeningen van Reijgers - sinds 1817 het nodige van het beeldhouwwerk verloren was gegaan. De nis in de Koorkerk bleef echter voorlopig een leeg, gapend gat. Pas in 1919 besloot de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op verzoek van de kerkvoogden dat het Rijk - eigenaar van de Koorkerk - de grafnis zou overne men en restaureren en het graf zou afdekken met een nieuwe zerk, met daarop de overblijfselen van het oude beeldhouwwerk. Datzelfde jaar stemde het Zeeuwsch Genootschap ermee in dat de restanten van het beeldhouwwerk van het muse um naar de Koorkerk zouden worden overgebracht. De feitelijke overdracht van het beeldhouwwerk aan het Rijk vond echter pas in 1924 plaats. Het werd uit de Steenen Kamer van museum weggehaald en in een houten omhulsel in de nis geplaatst.61 Vervolgens duurde het nog tot 1928 voor de nieuwe tombe en de nieu we zerk met daarop het oude beeldhouwwerk gereed waren en het gebeente op 6 december van dat jaar in de grafruimte kon worden bijgezet.62 Dat dit alles zo lang heeft geduurd, had zeker te maken met de moeizame verhoudingen en con tacten tussen de betrokken partijen: de kerkvoogdij, het Rijk en het Zeeuwsch Genootschap. Hóé moeizaam kan men afleiden uit het feit dat het bestuur van het Genootschap, tot zijn grote ergernis, niet voor de plechtige bijzetting op 6 decem ber 1928 was uitgenodigd!63 Op 17 mei 1940 werden ten gevolge van de omvangrijke branden, ontstaan bij de verovering van Walcheren door de Duitse troepen, grote delen van de Abdij ver woest. Het interieur van de Koorkerk bleef echter voor een belangrijk deel gespaard,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 22