ROOMS-KONING WILLEM II 23 kranten en tijdschriften, overzichts- en naslagwerken over het monument en het gebeente schreven, de interpretatie van Lambrechtsen volgen.66 Wel zette Frede- riks in het genoemde artikel in de NRC, evenals W.S. Unger, gemeentearchivaris van Middelburg, in zijn artikel uit 1928 naar aanleiding van de onthulling van het nieuwe grafmonument, vraagtekens bij Lambrechtsens interpretatie van het beeldhouwwerk. Frederiks verbaasde zich erover dat Lambrechtsen de dertiende- eeuwse grafsteen had aangezien voor een overblijfsel van het in 1542/46 opgerichte grafmonument voor Willem II. Unger drukte zich sterker uit, en schreef dat men volkomen ten onrechte in de fragmenten van de zerk het restant had menen te zien van de in 1542/46 opgerichte graftombe. 'Dit monument', aldus Unger, 'was uiter aard in renaissance-stijl gemaakt; de nog bewaarde fragmenten en de afbeelding van 1817 vertoonen een bij uitstek Gothisch karakter.' Echter, dat de in het graf gevon den botten aan rooms-koning Willem II hadden toebehoord, daaraan twijfelden Frederiks en Unger geen van beiden.6' Twijfel en verwarring rond het gebeente en het monument ontstonden pas echt vanaf de jaren tachtig van de vorig eeuw naar aanleiding van geheel nieuwe infor matie in achtereenvolgens de publicaties van Dhanens, Dijkstra en Cordfunke en Maat. Als eerste verscheen in 1985 de studie van Elisabeth Dhanens waarin zij uitvoerig inging op de door haar ontdekte beschrijving uit 1559 door Jacques le Boucq van het omstreeks 1542/46 in de Koorkerk opgerichte grafmonument voor Willem II. Zij kwam daarin tot de conclusie dat hetgeen in 1817 was aangetroffen, niet het graf van de rooms-koning, maar van diens broer Floris de Voogd moet zijn geweest.68 Een paar jaar later, in 1991, volgde het boek van de medicus Dijkstra over de graven van leden van de grafelijke familie van Flolland en Zeeland in de abdijen van Egmond, Rijnsburg en Middelburg.69 Dijkstra deed hierin verslag van onder zoek aan het skelet in de Koorkerk dat hij al in 1980 had uitgevoerd en dat hem tot de slotsom had gebracht dat het gebeente aan rooms-koning Willem II moest hebben toebehoord, een standpunt dat dus lijnrecht tegenover dat van Dhanens stond, hetgeen diverse recensenten en andere auteurs in grote verwarring bracht. H J. Zuidervaart (1992) en P. Sijnke (1992) hadden in hun recensies kritiek op de speculatieve kanten van het betoog van Dijkstra en betreurden het dat deze de studie van Dhanens niet bleek te kennen. Toch waagden zij het niet zich uit te spreken over de juistheid al dan niet van Dijkstra's conclusie. Hetzelfde gold voor M.P. de Bruin (1992), die in 1986 het artikel van Dhanens zeer lovend had besproken, maar zich nu voor een dilemma zag geplaatst en zich in zijn bespreking van het boek van Dijkstra, zoekend naar een uitweg, afvroeg of het misschien niet mogelijk zou zijn dat de beenderen van Willem II in het graf van Floris de Voogd waren terechtgekomen, gezien de nonchalance waarmee in vroeger tijd met graven en beenderen werd omgegaan.70 Kort geleden probeerden Erik Cordfunke en patholoog-anatoom George Maat als nog meer duidelijkheid te scheppen.71 In hun in 2013 verschenen studie liet het verslag van Maat en de zijnen zien dat de hernieuwde bestudering van het gebeente, met als resultaat een Cl4-datering van het skelet, een DNA-profiel en uitgebreide fysisch antropologische informatie, heel wat meer resultaten had opgeleverd dan destijds het onderzoek van Dijkstra. Echter, de conclusie die Cordfunke uit de resultaten van dit onderzoek trok namelijk dat het skelet zeer waarschijnlijk dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 25