28 ROOMS-KONING WILLEM II Maar zegt dit ook iets over het skelet? Wanneer aannemelijk zou zijn dat zerk en skelet, zoals zij in 1817 tezamen in de nis zijn aangetroffen, ook vanouds bij elkaar hebben gehoord, dan betekent dit dat het skelet naar alle waarschijnlijkheid het stoffelijk overschot is van Floris de Voogd. Zouden er echter aanwijzingen bestaan dat de dekplaat en het skelet niet van hetzelfde graf afkomstig zijn en onafhankelijk van elkaar in de nis zijn terechtgekomen, dan kan het gebeente in principe heb ben toebehoord aan elke andere man uit de periode 1130-1320 met een lengte van ongeveer 1,74 m. Dit punt verdient met name de aandacht omdat Cordfunke er inderdaad van uitging dat de dekplaat en het skelet los van elkaar in de nis zijn geplaatst, een veronderstelling die hem met zijn betoog dan wel in een spagaat deed belanden.8* Ervan overtuigd - zijn argumenten zijn hiervoor genoemd - dat het aangetroffen skelet dat van rooms-koning Willem was, nam hij aan dat de kist met het gebeente van Willem II in de veertiende eeuw bij de uitbreiding van het koor in de nis is geplaatst, waar het skelet in 1817 is gevonden. Deze nis zou dan al meteen ten behoeve van het graf van de rooms-koning in het bouwplan voor het nieuwe koor zijn opgenomen. Daarentegen meende hij dat het graf van Floris de Voogd in de veertiende eeuw niet was overgebracht naar het nieuwe gedeelte van het koor, en ook nadien zou men het stoffelijk overschot van Floris in het oorspronkelijke grafkeldertje met rust hebben gelaten. Althans, tot de Beeldenstorm in 1566, want toen zouden, zo stelde Cordfunke zich voor, de kloosterlingen de zerk van dat graf in veiligheid hebben gebracht in de Koorkerk, en wel in de nis waar hij in 1817 is gevonden, en waar in Cordfunkes visie zich al vanaf de eerste helft van de veertien de eeuw ook de kist met het gebeente van Willem II bevond. Cordfunke schreef: 'Samenvattend moet de conclusie zijn dat men bij de Beeldenstorm in 1566 in allerijl de fraaie zerk die het graf van Floris de Voogd dekte, in veiligheid heeft gebracht door hem los te hakken - de hamerslagen waren in 1817 nog duidelijk zichtbaar op de zijkanten en in de nis te metselen 'tussen de drummers', boven de kist met het gebeente. De nis werd vervolgens provisorisch met een muurtje dichtgemetseld. Echter, dat dit alles zo gebeurd zou zijn, daarvoor bestaat niet de minste aanwijzing, ook niet in de uitvoerige verslagen uit 1567 van de gebeurtenis sen tijdens de Beeldenstorm in Middelburg het jaar daarvoor.90 Bovendien correspondeert de door Cordfunke voorgestelde gang van zaken slecht met het verslag van Lambrechtsen over hetgeen hij in 1817 in de nis had aan getroffen. Lambrechtsen meldde: 'Met behulp van een lantaarn in de nis gegaan zijnde, zagen wij onder den boog daarvan, loopende van het hoofd- naar het voe tenend, eene blaauwe arduine platleggende zerk, gemetseld tusschen de drummers [steunberen]en daarin, zoo wel als in de kerkmuur, ter breedte van eenige duimen ingelaten. Tevens trof men er delen van ijzeren banden aan met splinters van hout daaraan vastgehecht, hoogstwaarschijnlijk de resten van de met ijzeren ban den beslagen houten doodskist, die voor het overige was vergaan. Lambrechtsen en metgezellen vonden het skelet, met de voeten naar het oosten, in 'eene holligheid in den kapitalen muur, of uitgehakt of gemetseld', met een gemetselde vloer en 7,5 voet lang (2,25 m), 2 voet breed (60 cm) en 2 voet en 2 duim diep (65 cm).92 Met diep' werd bedoeld de hoogte van de gemetselde grafruimte, waarvan de vloer, vol gens een mededeling van Lambrechtsen aan rijksarchivaris Van Wijn, op dezelfde hoogte lag als de kerkvloer.93 Wat Lambrechtsen zo gedetailleerd beschreef, valt als geheel moeilijk anders te interpreteren dan als een grafmonument, aangebracht in

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 30