ROOMS-KONING WILLEM II
41
ogende beeldhouwwerk het restant zou zijn van het grafmonument dat 1542/46
door abt Floris van Schoonhoven was opgericht, deed weliswaar zowel Van Wijn
als later ook Frederiks en Unger de wenkbrauwen fronsen, maar erg hard kon men
daar niet tegenin gaan, omdat niet bekend was hoe het monument uit 1542/46
er dan wél had uitgezien. Pas de door Dhanens rond 1980 gevonden beschrijving
van het zestiende-eeuwse monument door Le Boucq uit 1559 verschafte op dit
punt duidelijkheid. Uit die beschrijving bleek zonneklaar dat de ridderfiguur op
de zerk geen deel van dat monument kon hebben uitgemaakt. Met de publicatie
in 1985 van de studie van Dhanens leek dan ook aanvankelijk het pleit ten gunste
van Floris de Voogd te zijn beslecht. Een paar jaar later echter was het de medicus
Dijkstra die voor verwarring zorgde, toen hij op basis van zijn aan het skelet ver
richte onderzoek verklaarde dat het niet om het gebeente van Floris de Voogd kon
gaan, omdat de betreffende persoon onmiddellijk moet zijn gestorven na gewond
te zijn geraakt, hetgeen bij Floris de Voogd niet het geval was geweest. Dit laatste
argument is echter onlangs door Maat ontkracht, en meer in het algemeen maakte
de uitgebreide informatie die het onderzoek van Maat en zijn medewerkers heeft
opgeleverd duidelijk dat op alle onderzochte punten het skelet zowel dat van Flo
ris de Voogd als van Willem II zou kunnen zijn. Weliswaar meende Cordfunke
dat de resultaten van het onderzoek van Maat c.s. erop wijzen dat het skelet dat
van de rooms-koning is, maar solide argumenten had hij daarvoor niet. Ook de
manier waarop hij de gegevens die de grafnis, de zerk met het beeldhouwwerk en
de schriftelijke bronnen opleveren, zó interpreteerde dat deze zijn opvattingen ten
aanzien van het skelet ondersteunden, houdt geen steek; op het feit dat hij zich
daarbij gedwongen zag zijn toevlucht te nemen tot vrij geforceerde veronderstel
lingen en constructies, is hiervoor herhaaldelijk gewezen. Wat dat betreft roept
zijn werkwijze herinneringen op aan die van Lambrechtsen: beiden lijken te zijn
gedreven door de diepgevoelde wens het graf aan rooms-koning Willem toe te
schrijven, een wens die het proces van waarheidsvinding behoorlijk in de weg lijkt
te hebben gezeten.
Gekomen aan het eind van het onderzoek, kan de conclusie simpel zijn: het in
1817 gevonden graf was zo goed als zeker dat van Floris de Voogd, niet dat van
rooms-koning Willem II. Ten eerste valt de ridderfiguur op de zerk met het schild
met de Hollandse leeuw goed in verband te brengen met Floris de Voogd en nau
welijks met Willem II en diens koninklijke status. Ten tweede maakt het verslag van
de vondst in 1817 voldoende duidelijk dat de zerk, de grafruimte daaronder en het
skelet een samenhangend geheel, oftewel één grafmonument vormden, zodat men
er wat het skelet betreft van uit mag gaan dat het aan Floris de Voogd heeft toebe
hoord. Daarnaast hebben het materiële onderzoek aan het skelet en de schriftelijke
bronnen geen gegevens opgeleverd die een identificatie van het skelet met Floris de
Voogd onwaarschijnlijk of onmogelijk zouden maken.
Het graf van Floris de Voogd, dat zich vanaf 1258 in eerste instantie in het oude
koor van de abdijkerk moet hebben bevonden, zal voor het midden van de veer
tiende eeuw zijn overgebracht naar de voor dat doel ontworpen nis in het in die
tijd gebouwde nieuwe koor. In die nis doorstond het grafmonument de branden
van 1492 en 1568 redelijk goed, al zal de zerk bij de brand in 1568 waarschijnlijk
wel zijn gebarsten en kan uit die tijd ook de roetaanslag op het skelet dateren. Kort