Bijlage 3 Extract - voor zover het het feitelijke relaas van het vinden van de zerk betreft - uit: N.C. Lambrechtsen van Ritthem, Verslag aangaande eene in het jaar 1817 ontdekte grafzerk 46 ROOMS-KONING WILLEM II Lambrechtsen, Verslag, 11-15 Sedert het jaar 1803, toen ik lid werd van den Raad der stad Middelburg, en kennis kreeg aan bovengemelde besluiten van 1603 en 1625, heb ik mij toegelegd, om sporen te vinden van de begraafplaats van bovengemelden Vorst, maar te vergeefs: tot het mij, naar aanleiding van een gesprek met den ouden Koster der Koor-kerk, Benoist, in Maart des jaars 1817 is mogen gebeuren, mijne betamelijke nieuwsgie righeid, gelijk ik vertrouw, voldaan te zien. Tegen den buiten muur der Koor-kerk, op het Koorkerkhof, zijn drie steenen huis jes, of loges, met afdaken, tegen de Kerk opgetrokken. In één derzelve, nevens de kamer des Kosters, vond ik toegang tot het geheim, waarnaar ik zocht. Het schijnt in het begin der voorgaande eeuw en nog vroeger tot een knekelhuis gebruikt te zijn, blijkens de afbeelding der Koor-kerk bij Smallegange, Chron. van Zeeland, Ie D. bl. 28, en Historie van 't Bisdom van Zeeland. Vergezeld van de Heeren RJ. Rethaan macaré, Raad der stad Middelburg, en den Advocaat S. de Wind, beide beminnaars der Vaderlandsche Oudheden en Leden van 't Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, trad ik dat afdak of schuurtje, door den timmerman der Kerken gebruikt wordende, binnen. Aan deszelfs regterzijde, tegen over de deur, zagen wij tegen den buitesten Kerk muur en tusschen deszelfs opgaande drummers een zwaar gemetseld uitstek of nis, en in den vóórmuur daarvan een gat, groot genoeg om ons, den eenen na den ande ren binnen te laten; welk gat echter met lossen briksteenen plagt te zijn opgevuld. Met behulp van een lantaarn, in de Nis gegaan zijnde, zagen wij onder den boog daarvan, loopende van het hoofd- naar het voetenend, eene blaauwe arduine plat leggende zerk, gemetseld tusschen de drummers, en daarin, zoo wel als in de Kerk muur, ter breedte van eenige duimen ingelaten. De steenen waren alle van dezelfde grootte en kleur. Op de zerk vertoonde zich eene Ridders- of Krijgsmans gedaante, (waarvan het hoofd geschonden is,) houdende een schild in de linkerhand (waarop zich de trek ken van eenen staande Leeuw opdoen) en hebbende aan de voeten een liggenden hond, terwijl eene Gothische torenspits aan de wederzijden des Ridders opgaat, schoon de linkerzijde onder den Kerkmuur verborgen zij. De zerk was van boven en ter regterzijde gebroken, en de stukken of naar beneden gezakt, of onder het puin verborgen. Van het gebeente ontdekte men toen alleen een deel van den hoofdschedel, dat zorgvuldig door ons bewaard werd. Van dit alles echter was binnen de Kerk niets zigtbaar, daar de nis met een' halven steens-muur dikte was gesloten, waar tegen zitbanken getimmerd waren: het geen S

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 48