Kluit en het Nederlands WAARDE VAN HET VERLEDEN 69 Een belangrijk doel van de genootschappen was de Nederlandse taal- en dicht kunde op een hoger peil te brengen. Dit deed men door literair werk te produceren en door te discussiëren over taalhistorische en literaire bijzonderheden, waarbij de leden de kennis van de Latijnse taalkunde, de klassieke letterkunde en de wel sprekendheid die zij aan de universiteit verwierven, toepasten op het Nederlands.9 Op de universiteit was het Latijn nog altijd de voertaal. De bemoeienissen van de studenten maakten langzaam maar zeker het Nederlands ook in academische kringen aanvaardbaar: zo benadrukte Meinard Tydeman in 1765 in zijn inaugurele rede in Harderwijk het belang van de Nederlandse taal, ook voor de wetenschap. Omstreeks 1774 gaf Herman Iollius in diezelfde stad als eerste college over het Nederlands in het Nederlands. Ook Kluit droeg zijn steentje bij aan de genootschappelijke discussies over taal en literatuur. In de periode 1754-1765 schreef hij diverse dichtwerken. In 1760 publi ceerde hij in de Maendelijksche by-dragen een lang gedicht onder de titel 'Heilige bespiegeling ener geloovige ziele bij 's Heilants hemelvaart'. In het volgende num mer verscheen een artikel van zijn hand met een groot aantal opmerkingen naar aanleiding van zijn eigen gepubliceerde gedicht. In het maken van taalkundige aan merkingen op literair werk trad Kluit in de voetsporen van onder anderen Balthazar Huydecoper, maar Kluit was de eerste die zijn eigen werk becommentarieerde en niet dat van een ander.10 Een jaar later plaatste Kluit, die zelfs onder zijn vrienden gold als pedant, en door latere biografen wordt getypeerd als eerzuchtig, ijdel en overgevoelig voor kritiek, ook kanttekeningen bij dichtwerk van anderen.11 In het eerste deel van zijn arbeidzame leven schreef Kluit een aantal werken die gewijd waren aan de Nederlandse taal en voornamelijk handelden over woordgeslacht en spelling. Hierin baseerde hij zich op het werk van de generatie taalkundigen vóór hem, met name Adriaan Verwer, Lambert ten Kate en Balthazar Huydecoper.12 Kluit volgde de nieuwe, 'historische' richting die deze academici hadden geïntro duceerd. Zij stelden het taalgebruik uit het verleden (van de 'Ouden') als voorbeeld, omdat zij meenden dat het taalgebruik vroeger zuiver was en in de loop van de tijd was verbasterd. Kluit zal deze historische richting met verve praktisch uitwerken: als rode draad door zijn werk loopt het onderzoek naar oude, middeleeuwse tek sten, die hij zowel voor taalkundig als voor historisch onderzoek bestudeerde. Een van de eerste dingen die Kluit in zijn studietijd ondernam, was de vertaling van de Linguae Belgicae Idea Grammatica, Poëtica, Rhetorica (Schets van de Nederlandse taal. Grammatica, poëtica, retorica) van Adriaan Verwer uit 1707. Deze Verwer (1654 of 1655-1717) was een doopsgezinde koopman in Amsterdam. Hij zette in dit werk, dat hij publiceerde onder het pseudoniem Anonymus Batavus (een ano nieme Hollander), zijn opvattingen over taal en taalstudie uiteen. Voor Verwer heeft taal in oorsprong een regelmatig systeem, dat in de loop van de tijd door het gebruik ervan gedeeltelijk verloren is gegaan. Daarom moet de taal studie zich op het verleden richten om de oorspronkelijke toestand te kennen en de actuele verschijnselen te doorgronden. Het voorwerp van deze studie is de algemene taal, niet de literaire of de streekgebonden varianten. Voor veel laat-zeventiende- en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 71