WAARDE VAN HET VERLEDEN
71
zijn tijdgenoten deelden. Van Hoogstraten zocht in literaire werken, vooral die van
Vondel en Hooft, op, welk geslacht de schrijvers toekenden aan een bepaald woord.
Deze woorden noteerde hij alfabetisch met geslachtsaanduiding en vindplaats. De
alfabetische woordenlijst werd niet alleen gebruikt om het woordgeslacht in op te
zoeken, maar diende ook als spellinggids. Het werk voorzag in een behoefte: er
verschenen nieuwe drukken in 1708, 1711, 1725 en 1733. Vanaf de derde druk
luidde de titel Lijst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden. De alfabetische en
eenvoudige presentatie van deze geslachtslijst droeg ertoe bij, dat de lijst van Van
Hoogstraten een begrip werd. Er verschenen zes drukken van de Aenmerkingen, c.q.
Lyst, waarvan de laatste twee bezorgd werden door Kluit.
In de vijfde druk van dit succesvolle werk vermeerderde Kluit het aantal ingangen,
voegde uitgebreide aanmerkingen toe a la Huydecoper, en paste sommige keuzes
van Van Hoogstraten aan. Zo verdedigde hij in de Voorrede de spellingen aa en ij
in plaats van ae en y, waarvoor Van Hoogstraten had gekozen. Dit was een bekend
geschilpunt in die tijd, waarin ae en y als traditionele spelling golden. Net als Ver-
wer is Kluit kritisch over de in de achttiende eeuw gezaghebbende grammatica van
Arnold Moonen uit 1706. Moonen nam in deze gebruiksgrammatica het taalge
bruik van de grote zeventiende-eeuwse schrijvers, met name Vondel, als richtlijn.
Kluits kritiek luidde dat Moonens grammatica te veel kunstmatige regels bevatte en
niet gebaseerd was op de eigenschappen van het Nederlands.
Door de bewerking van de Lijst bracht Kluit de ideeën die in de letterkundige
genootschappen leefden, in de praktijk. Het verbeteren en beschaven van de moe
dertaal paste niet alleen bij het streven naar verzorgd taalgebruik, maar werd ook
gezien als een maatschappelijke noodzaak, zelfs een vaderlandse plicht. Algemeen
heerste de opvatting, dat verbetering van de Nederlandse taal bijdroeg aan een ver
betering van de hele Nederlandse maatschappij. Het ontbreken van een uniforme
regeling voor spelling en spraakkunst zag men als een groot gemis. Vanzelfsprekend
vroeg een dergelijke benadering om een zekere reglementering en normering van
taal en spelling. Kluits bijdragen hebben vooral betrekking op het genusonder
scheid en de spelling.
Kluit tekende ook voor de zesde, opnieuw sterk uitgebreide druk, die in 1783 het
licht zag. Hierin liet hij de eigenlijke Lijst voorafgaan door een inleiding van bijna
honderd pagina's die gewijd was aan het opstellen van geslachtsregels, omdat hij
van mening was dat taalgebruikers op die manier gemakkelijker het woordgeslacht
konden leren. Kluit meende dat er in het Middelnederlands vaste regels voor het
woordgeslacht waren geweest, en hij trachtte de oorspronkelijke regelmaat te ach
terhalen op basis van het woordgeslacht dat het beschaafde gebruik of het gebruik
van gezaghebbende schrijvers toekenden aan de woorden in de woordenlijst. De
geslachtsregels baseerde hij voornamelijk op achtervoegsels en uitgangen, maar hij
gaf ook algemene regels, zoals: namen van bomen zijn gewoonlijk mannelijk en
vruchten zijn vrouwelijk; vandaar den abricoos (boom) en de abricoos (vrucht).
Deze regels nam Pieter Weiland in zijn Nederduitsche Spraakkunst (1805) groten
deels over, en ook in tal van latere negentiende-eeuwse grammatica's zijn ze terug
te vinden. Pas in 1866 werd de geslachtslijst van Kluit vervangen door de Woorden
lijst voor de spelling der Nederlandsche taal van De Vries en Te Winkel.17 Nog later
vonden deze regels hun weg in het zogenaamde Groene Boekje, maar dit heeft niet