76
WAARDE VAN HET VERLEDEN
boom, waaruit ik zijne manier van behandeling konde zien, en waarvan ik ook, voor
zoo ver mijn eenmaal gemaakt ontwerp toeliet, bij de behandeling van dit tweede
stuk, gebruik gemaakt heb.'34 Niet lang daarna werd Kluits voorbeeldlemma gepu
bliceerd, zelfs twee keer.35 Toen de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche
Taal eind negentiende eeuw aan de beschrijving van het woord boom toekwam,
vermeldde zij: 'Dit woord en zijne samenstellingen zijn tegen het eind der vorige
eeuw op voorbeeldige wijze behandeld door A. Kluit in zijn Proeve van 't woord
boomwaarvan voor de hier volgende artikels vrij wat ontleend is.'
Kluit heeft in zijn Proeve van het woord boom alle eisen uit het Beredeneerd Plan en
het Ontwerp voor het woordenboek van de Maatschappij verwerkt. In zijn Proeve
beschrijft hij uitgebreid de verschillende betekenissen van het woord, vervolgens
geeft hij gebruiksmogelijkheden en spreekwoorden met boom en behandelt hij de
mogelijkheden om samenstellingen te vormen. Dat gebeurt opvallend nauwkeurig
en met vermelding van de bron, en het wordt toegelicht met voorbeelden uit tal
van geschriften. Kluit onderscheidt voor boom eerst drie betekeniscategorieën: in
de eerste plaats de plant, dan de stam en in de derde plaats alles wat van de plant of
de stam gemaakt is. Elke categorie werkt hij uit.
Bij de eerste categorie omschrijft Kluit de betekenis en geeft hij onder het kopje
'Oudheid' een summiere opsomming van het woord boom in verwante talen. Ver
volgens bespreekt hij de woorden waarmee het substantief kan worden gecombi
neerd: adjectieven en verba. Natuurlijk moeten niet alle bijvoeglijke naamwoorden
worden vermeld die in combinatie met boom kunnen worden gebruikt, maar alleen
die welke dikwijls met het woord samengaan of die door de combinatie een speciale
betekenis krijgen. Bij werkwoorden maakt Kluit onderscheid tussen overganke
lijke ('daadlijke') en onovergankelijke ('onzijdige') werkwoorden: bomen planten,
kappen, rooien en bomen bloeien, versterven, botten uit. Hierna bespreekt Kluit de
manier waarop samenstellingen en afleidingen met boom gevormd kunnen worden.
De woorden zelf worden op hun alfabetische plaats besproken. Het grote aantal
'zamenzettelingen' wordt naar de plaats van het stamwoord onderverdeeld in: 'Van
achteren' en 'Van voren'. In de eerste groep worden woorden gevormd door boom als
eerste lid te combineren met zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke
naamwoorden en suffixen: boomgaard, boomplanten, boomrijk, boomloos, geboomte.
De andere groep bestaat uit woorden waarvan boom het tweede lid vormt. Weer
volgt een onderverdeling, nu op semantische gronden (en niet, zoals in de eerste
groep, op basis van morfologische criteria): woorden die de verschillende soorten
aangeven, woorden die geaardheid, stand of gedaante aangeven, en woorden die
op basis van biologische criteria als mannelijk of vrouwelijk beschouwd moeten
worden: appelboomvruchtboom, mannetjesboom, eikenboom. Waarom palmboom,
eikenboom en denneboom biologisch mannelijk zouden zijn, vermeldt Kluit niet.
Hij bespreekt tot slot nog 'Achtervoegsels' (waarmee hij de bijvoeglijke nabepalin-
gen met een substantief bedoelt) en 'Vele spreekwijzen': de boom des levens, de boom
der kennisse, Ik zal den kat uit den boom kijken.
De tweede categorie (boom in de betekenis van stambevat alleen een korte begrip
somschrijving, gevolgd door een aantal voorbeelden. De derde categorie wordt wel
weer uitgewerkt. Kluit noemt een aantal samenstellingen (die als zelfstandig tref
woord op hun alfabetische plaats behandeld moeten worden) en bespreekt met
voorbeelden vervolgens dertien gevallen waarin het enkele woord boom in meto-