WAARDE VAN HET VERLEDEN 83 als in Iets over den laatsten Engelschen oorlog met de Republiek, en over de Nederlandse koophandel, deszelfs bloei, verval, en middelen van herstel (1794) richtte hij zich tegen de in zijn ogen revolutionaire leer van de volkssoevereiniteit en de opvattingen van de patriotten, die hij verantwoordelijk hield voor het economische en maatschap pelijke verval van de Republiek. Kluit ging uit van een Nederlandse, historisch gegroeide eenheid, in dit geval gedefinieerd in relatie tot andere staten, die haar welvaart bepaalde. Met de opkomst van de patriotten in de jaren 1780 had het publieke debat zich meer en meer geconcentreerd op abstracte politieke categorieën van volkssoevereiniteit en burgerinspraak, die volgens Kluit de analyse van Neder lands verval verwarden. De enige oplossing lag in een juist begrip van de historische functie van de Republiek in Europese context en in een heldere definitie van de positie die zij in de toekomst zou moeten innemen.49 In de tijd waarin Kluits antirevolutionaire geschriften gepubliceerd werden, vorm den zij een daad van onafhankelijkheid. Deze geschriften waren een uiting van iemand die zich niet monddood liet maken door de heersende opvattingen. Sanc ties konden dan ook niet uitblijven. De universiteiten moesten gezuiverd worden. In 1795 werd Kluit uit zijn ambt gezet, omdat hij voorstander was van een stad houderlijke en aristocratische regeringsvorm. Hoewel hij prinsgezind was, zag hij in de traditie van het Republikeinse staatsbestel de stadhouder beslist niet als een monarch, maar meer als een functionaris, een ambtenaar, die in overleg met de Staten bepaalde taken uitvoerde. Het duurde enige tijd (tot 1797) tot Kluits pensioenuitkering was geregeld, waarna hij zich terugtrok en zich beperkte tot het geven van privécolleges. Hij werkte in deze jaren, die door Schöffer 'jaren van innere Emigration' zijn genoemd,50 met grote inzet aan zijn magnum opus, de Historie der Hollandsche Staatsregeling tot aan het jaar 1795dat tussen 1802 en 1805 in vijf delen verscheen. Vooral de eerste twee delen worden door historici geprezen, omdat zij een voor die tijd modern en grondig overzicht van de geschiedenis van onze staatsinstellingen geven. Kluit baseerde zich niet op wat voorgangers in hun historische verhalen opdisten. Schöffer noemt Kluits stijl ernstig en humorloos, zelfs knorrig en droog. Hij typeert hem als eerzuchtig, ij del en overgevoelig voor kritiek, maar stelt eveneens vast dat zelfs zijn partijdigheid een voordeel is bij het volgen van zijn betoog.51 Bij zijn politiek-historisch onderzoek van de vroegste tijden van wat de Republiek der Ver enigde Nederland was, baseerde Kluit zich op formele documenten, zoals oorkon den, privileges, vergunningen, verdragen, overeenkomsten en afspraken, die hij hier en daar aanvulde met particuliere geschriften (zoals brieven) en uitspraken van his torieschrijvers. Een dergelijke behandeling van de vaderlandse geschiedenis, en met name van de staatsinstellingen, in een tijd dat het negentiende-eeuwse archiefwezen nog ontwikkeld moest worden, was niet minder dan pionierswerk. Het betoog dat Kluit op basis van zijn onderzoek ontwikkelde, is stap voor stap te volgen, met feiten en interpretaties. Hij verzwijgt niet wat afwijkt van zijn eigen mening. Zijn opvattingen geeft hij weer met controleerbare gegevens. Kluit geeft er blijk van een groot archiefonderzoeker te zijn die kritisch-filologische technieken hanteerde. Zijn werkwijze en zijn opvattingen hebben grote invloed gehad op Thorbecke. Zonder Kluits voorwerk, aldus Schöffer (1985), zouden gezaghebbende negentiende-eeuw- se historici als Thorbecke en Fruin hun publicaties en colleges over de Nederlandse staatsinstellingen niet hebben kunnen geven. Volgens Schöffer loopt van Kluits

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 85