Bijlage 1: Herdenking van Adriaan Kluit door het Zeeuwsch Genootschap WAARDE VAN HET VERLEDEN 89 Toelichting In de handschriftenverzameling van het Zeeuwsch Genootschap bevindt zich de tekst van de rede die de voorzitter van het Genootschap uitsprak in de vergadering van 4 februari 1807 ter herdenking van het overlijden van Adriaan Kluit. De tekst van zijn rede is hieronder in transcriptie opgenomen. Voorzitter van het Genootschap was mr. Nicolaas Cornelis Lambrechtsen (Vlis- singen, 29 februari 1752 - Ritthem, 21 mei 1823). Deze telg uit een aanzienlijk, uit Vlaanderen afkomstig geslacht behoorde tot het patriciaat van Vlissingen. De familie Lambrechtsen was dankzij enkele huwelijken verwant met de belangrijk ste Zeeuwse families en had grote belangen in de Oost-Indische en West-Indische Compagnieën. In Utrecht was Lambrechtsen opgeleid tot jurist, waarna hij pensionaris van Vlissin gen werd. Hij publiceerde verschillende juridische en historische werken die door Nagtglas in zijn Levensberichten worden genoemd, waaronder een historisch over zicht van de Middelburgse rederijkerskamer (1819).61 Aan Lambrechtsen wordt de verdienste toegeschreven dat hij het Zeeuwsch Genootschap door de woelingen van de Franse tijd heeft geleid en voor een mogelijke ondergang heeft behoed. Tijdens de antipatriotistische onlusten in 1787 in Vlissingen werd zijn woning door Oranjegezinden geplunderd, waarna hij naar Middelburg verhuisde. In 1795, na de Bataafse Revolutie, werd Lambrechtsen namens Vlissingen een van de ver tegenwoordigers van Zeeland in de Algemene Vergadering in Den Haag. Dankzij zijn kennis van Oost-Indische en West-Indische zaken kreeg hij de leiding van de commissie die daarmee belast was. Na de Bataafse Republiek kreeg Lambrecht sen onder koning Lodewijk Napoleon de functie van Staatsraad in buitengewone dienst. Nadat in 1813 een eind aan de Franse tijd was gekomen en het Koninkrijk der Nederlanden werd ingesteld, legde Lambrechtsen alle openbare functies neer. Lambrechtsen woonde toen op de buitenplaats 'De Dolphijn' (tussen Middelburg en Nieuw- en Sint Joosland). In 1793 had hij met zijn echtgenote Petronella Scho- rer (1760-1803) deze buitenplaats geërfd van Petronella's vader. In 1815 kreeg hij door een erfenis van vaderszijde de heerlijkheid Ritthem in bezit. Voortaan noemde hij zich Lambrechtsen van Ritthem. De redevoering van de voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap is met haar reto riek een mooi voorbeeld van de manier waarop omstreeks 1800 belangrijke leden na hun overlijden herdacht werden. De spreker doet alle mogelijke moeite, volgens de klassieke retorica zijn publiek mild te stemmen, en in het schetsen van de verdien sten van de overledene zijn eigen tekortkomingen niet onvermeld te laten. Heel wat zinnen zouden we tegenwoordig schrappen: in Lambrechtsens mooie woorden zit veel lucht. Toch is de rede inhoudelijk interessant. Het curieuze van Lambrechtsens woorden is namelijk dat hij daarin de verdiensten van Kluit moest schetsen, terwijl Lambrechtsen zelf een andere, hoe dan ook genuanceerdere politieke positie innam tijdens de Franse tijd. Dat is in zijn verhaal te merken: hij laat na, Kluits opvattin-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 91