92 WAARDE VAN HET VERLEDEN genaamd, en van zijne kennis in de Vaderlandsche Oudheden, waarover zekere Jan Bent, gevraagd had te schrijven, getuigen zijne oordeelkundige aanmerkingen.66 Nadat hij te Alkmaar omtrent 11Jaren het Rectoraat der Latijnsche Scholen, gelijk men noemt, had waargenomen werd hij in den Jaren 1769, tot dezelve waardig heid en tot die van Lector in de Welsprekendheid en Grieksche Taal herwaarts genoodigd. Hij aanvaardde alhier dien moeilijken Post met eene Redevoering pro Imperatore JuLiano Apostata: dog 7. Jaren later (a° 1776) tot Hoogleeraar in de Welsprekend heid en Grieksche Taal in de plaats van een Heer Tollius naar Harderwijk geroepen zijnde, wierd hij op het dringend aanzoek van de Regering dezer Stad van Cura toren bewogen hier te blijven: ter erkentenis waarvan hem dezelfde Eerpost aan het Illustre School van Middelburg werd opgedragen, die hij ook aanvaarde met eene redevoering over de schadelijkheid der gewoonte om in Kerken en Steden te begraven, de Superstitiosissimo juxta atque perniciosissimo intemplis et urbibus sepe- liendo vitio, een betoog, waarin hij op het voetspoor van Perrenot en te Water,67 den aandagt zijner Landgenooten, bijzonder van de Regering dezer Stad, op de nood zakelijke afschaffing van dat bespottelijk en naauwlijks onder onbeschaafde Wilden toe te laten gebruik bepaalde en op de kragtigste wijs aandrong op hervorming. Dog, helaas! met alles, wat naderhand dit Genootschap deed, te vergeefs! Wat de overleden in de Grieksche Taal vermogt hebben, moge niet slegts uit de gunstige beöordeeling van dezer Stads Regering maar bijzonder uit zijne schriften blijken. Reeds had hij, in het jaar 1768, begonnen zijne verdediging uit te geven aangaande 't regt gebruik der Grieksche voorzetwoorden y, TÓ of Vindicia articuloi y, TÓ in nove Testamento; en dit Stuk door verscheiden anderen van dien Aart vervolgd. Het was hem te doen om het verhaal van den Heiligen Geschiedschrijver Lucas aangaande de beschrijving des Joodschen Volks, door Keizer Augustus geboden, en door Quirineus uitgevoerd, te verdedigen. Of de Heer Kluijt hier in gelukkiger geslaagd zij, dan de Heer Kist,6S die naderhand hetzelfde geschil onderzogt heeft en op een andere wijs uitgelegd, laat ik aan de beöordeeling van Taalkenneren en Godgeleerden gaarne over: Zoo wel als zijne andere verhandelingen over 70 weken van Daniël, het Joodsche Jubeljaar, De laat ste Paaschmaaltijd van Christus enz. Bijzonder echter bepaalde zig zijn smaak tot de opdelving en navorsching van 's Lands Charters en Archiven: waartoe hem de Rekenkamers van Zeeland en van Rijssel en het Secreet Comptoir der Stad Middelburg den ruimsten voorraad aan boden. Welk gebruik de arbeidzame Man daarvan gemaakt hebbe, getuige zijn uitmuntend boek, genaamt Historia Critica Comitatus Hollandia et Zelandia tusschen de Jaren 1777 en 1782 alhier met vele belangrijke bijlagen in openbaren druk uitgegeven. Getuige vooral de arbeid, door Adriaan Kluit in de jaren 1774 en 1775 aan de Zeeuwsche Archiven bewezen, en de geschreven verzameling van 'tgeen in de loquet- ten van 't Secreet Comptoir van Zeeland gevonden wordt. Een stuk waarvan weinig afschriften voor handen zijn. Na de uitgave van Mieris onvergetelijk dog veelal vergeten Charterboek, was er niets zoo belangrijk voor de kennis van 's Lands aloude geschiedenissen en staatkunde, verschenen, als de evengemelde arbeid. Het was

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2014 | | pagina 94