WAARDE VAN HET VERLEDEN
97
zooveel mijne schouders zullen dragen, en zooveel mijne dagelijksche, of, zegge ik
liever, altijddurende bezigheden van mijnen schooldienst en huisbestier mij zullen
overlaten, ook dezen Post, mij opgedragen, ijverig waar te nemen, en waardig te
bekleeden.
Voor 't overige smeek ik den grooten en goeden God, dat hij U en uwe aanzienlijke
Huizen genade en eere geve; dat hij U tot lof en sieraad van dit Gewest, deze Stad,
deze Kerk, dit Athenaeum, lang, gezond, en gezegend beware, en na het eindigen
van enen aangenamen levensloop U volvrolijke verwinners make van dood en van
graf
Ik wende mij t'uwaards, zeerberoemde Hoogleeraars in uwe verscheidene posten!
tot wier deel- en werkgenootschap mij deze dag plechtig aanneemt, zeergeliefde,
zeergeachte Ambtgenoten. Als mede ook tot U, zeergeleerde, zeerbegaafde Praelec-
toren. Werd het mij gegunt, om van ulieder liefde, gunst, en omgang, tot heden
nuttig gebruik te maken: ik wensche het zelve altijd blijve, en dies te vaster en
bestendiger worde, hoe naauwer band en gelijke betrekkinge in de letteroefenin
gen ons thans te zamen bindt. Het is, het zij! en zal altijd onze plicht zijn, om den
Jongelingen, wien het hart van edelen ijver blaakt, zulke lessen intescherpen, die
hun gemoed, tot hooge en treflijke einden of gevormd of noch te vormen, meer en
meer ontvlammen, en hen met die kundigheden verrijken, welken zij gedurende
den ganschen loop huns levens tot hun eigen en 't algemeene welzijn, tot lof des
burgerstaats, tot sieraad der Kerke, en tot eere van God, mogen aanleggen, Laat
ons ten dien einde altijd met zaamgepaarde krachten werken, en overwegen, wat
ten gemeene nutte geeischt worde, gedachtig aan de spreuk: vereende kracht maakt
macht. Ik voor mij zal zorgen, dat ik niemand uwer noch in ijver, noch in dienst
vaardigheid, noch in enige andere soort van plichten behoeve te wijken,
Leeft ondertusschen, uitmuntende mannen! uitstekende in verstand, in geleerd
heid, en in Godsvrucht; leeft lang gezegend! leeft altijd, hierop aarde, op de tongen
en in de harten der menschen, en namaals in de hemelen, om aldaar, na 't rusten
van allen arbeid onder de reien der Gezaligden, eeuw in eeuw uit, God in zijne
nabijheid te verheerlijken.
Die band, waarmede ik deze jaren insgelijks aan u verbonden geweest ben, conrec
tor en praeceptor, zeergeleerde Heeren! vordert van mij, dat ik ook uwer in mijne
Redevoering gedenke. Gij weet, gij weet volledig, wat kracht er steke in ene ede
laardige en rechtschapene opvoeding van de Jeugd; wat hierin het voorbeeld van
den Meester vermag; wat de gewoonte kan uitwerken. Heb ik in het vormen van
het hart en den geest der Jongelingen immer enige moeite aangewend; wend ik ze
noch aan: en is er voords iets bij mij, van welks geringheid ik bewust ben; alles zal
altijd het uwe zijn; dat we het in gemeenschap bewaren, en 't ten voordeele der
Jongelingschap zoo op woeker aanleggen, dat we hen ernstig, dat we hen grondig
onderwijzen; opdat uit deze Scholen verstanden mogen voordkomen, die de ver
wondering van deze en de volgende eeuw naar zich trekken. Tot dit einde bekroone
God uwe en mijne pogingen met zijnen zegen, en geve u lang gezond en eeuwig-
zalig te leven.
T is redelijk, dat ik ook U, jongelingen! wier hart der letterliefde is toegewijd, het
zij ge na het gelukkig volbracht werk in de lagere Scholen volijverig in uwe studiën
voordgaat, het zij ge in den schoolarbeid noch vuurig volhardt: niet voorbijga. Zie