De Organisateur had dus de oorlog verklaard aan de natuur, maar je
zou zeggen dat het andersom was. Ellenhoog lag de sneeuw aan
weerszijden van onze straatjes opgetast, een nauwe en spiegelgladde
tunnel openlatend voor de schaarse wandelaars. De Vliet lag stijf-
bevroren. Er was gebrek aan alles. Eenmaal bereikte uit het voorge
bergte een trein van enkele wagens de Zuidpoort, en alle vrouwen
stroomden toe, gewapend met lege pannetjes, bussen en tassen.
Maar de karavaan bracht slechts onderdelen van een nieuw te bou
wen stoommachine voor de fabriek van Ingo Halfstad en een lading
akten en plakkaten met de jongste hoofdstedelijke richtlijnen. De
voermannen van het transport brachten het er nauwelijks levend af,
maar geen soldaat was nog energiek genoeg om de kazerne te ver
laten en het hysterische vrouwvolk te verjagen.
De koperen en zilveren kroonstukken waren nu vrijwel allemaal uit
de roulatie, en vervangen door papieren mercantijnbiljetten. Daarop
werden voortdurend meer nullen afgedrukt, maar je kon er steeds
minder mee kopen. Mijn schaarse klanten liet ik betalen met
het oude, achtergehouden metalen geld of met andere zaken van
waarde - voedsel bijvoorbeeld. En zo dachten alle anderen die iets te
verhandelen hadden er ook over, zodat iedereen steeds achtelozer
met de papieren mercantijnen omsprong: de biljetten zwierven over
al, waaiden op tot hoopjes in straathoeken; ontsnapt uit bovenraam
of dakkapel zweefden ze uit boven de stad en het Departement, weg
en weerom, tot ze bekleed met ijskristallen weer statig daalden, om
vertrapt te worden in de vuile sneeuw.
Iedereen vulde zijn maag voornamelijk met geruchten over buiten
landse interventies en steeds rooskleuriger verhalen over de Oude
Tijd, die nu de onvergankelijke glans had gekregen van een gouden
eeuw. In één van die bittere winternachten droomde ik dat ik
wandelde waar ik nooit was geweest: in het hooggebergte waar bij
valavond om de toppen een intens en omineus gloeien is alsof de
hemel smeult, daar aan de zuidelijke, Latijnse zijde; de kant waar
ook de schitterende en koortsige ideeën vandaan waren gekomen die
ons nu al zolang uitputten. Ik hoorde achter me een flauw knoerpen
op het voetpad, keek achterom en ontwaarde nog éénmaal burggraaf
Albacaco, spichtiger en etherischer dan ooit. Zijn zwijgen drukte me
bijna tegen de grond. Met een wasachtige wijsvinger priemde hij
naar de maanbleke toppen, naar de eeuwige sneeuw, waarachter
en waarboven het gloeide en smeulde als nooit tevoren. Ik deinsde
weg van Albacaco's verstikkende aanwezigheid, stapte van het pad
21