Spotgoedkoop ook, nog geen driehonderd gulden per nacht," blaat
te een statenlid tegen een journalist die twee borrels in zijn handen
had en net deed of hij luisterde.
Een boekhandelaar met een te klein rood strikje om deed uit de
hoogte tegen een schrijver over zijn boekenfonds dat alle hoeken en
dorre knoopsgaten van de wereldstad Kleverskerke bevatte. En de
schrijver keek alsof hij danig onder de indruk was van deze prestatie
en kauwde ondertussen op zijn vierde minibroodje grijze garnalen.
"Luister, iedereen, luister, dit staat op het programma," riep een
gepensioneerde leraar Nederlands in de microfoon. Waarna hij met
overslaande stem een gedicht begon voor te dragen van een jong
Zeeuws talent, te weten zijn neefje. Niemand luisterde.
Het ronkte en gonsde van de kleinpraat in de salon. Iedereen loog en
slijmde en at en dronk. En daarna begon de muziek met 'Sonate in
B mol grote terts' van Mozart. De tonen dwarrelden over de druk
pratende hoofden, de ramen van de salon besloegen en de bediende
ging rond met weer een schaal bitterballen. Het was kortom reuze
cultureel en gezellig aan boord van de laatste dubbeldekker. Die al
een kwart van haar laatste overtocht had volbracht. Kapitein Gar-
schagen stond klem tussen een vrouwelijke wethouder met zomer
sproeten en de zweetoksels van een aannemer. Hij verlangde ineens
heftig naar Harinck.
De veerboot met het feestende gezelschap naderde het midden van
de Westerschelde, de plek waar Garschagen altijd de liedjes hoorde.
Visdiefjes doken in het kielzog van de pont het water in en kwamen
boven met snavels vol glinsterende visjes. Rechts in de Schaar van
Spijkerplaat lagen drie zeeschepen voor anker, te wachten op de
vloed, die hen mee zou voeren naar Antwerpen. Verderop naar
stuurboord lonkte het verraderlijke water van de Schone Waardin.
Een gele baggerschuit hield er de geul op diepte. De ree van het
goede Vlissingen was bedrijvig als immer. Loodsbootjes stoven heen
en weer, een politieboot enterde een felrood geschilderde gastanker.
Op de boulevard kropen stippen van mensjes onder hoge bouw-
kranen door.
Kapitein Garschagen stond aan dek. De boot schommelde licht. Ach
ter hem hoorde hij flarden van het gelal en het rinkelen van glazen.
Breskens lag er prachtig bij met dat zonnetje. Garschagen voelde
zich goed. Fluitend liep hij de trap op naar zijn eigen hut. Hij sloot
30