Beneden in het gebouw, klonk onbeholpen Getingel op een piano. Langgerekte ijle Tonen die trillend als door lauw water Op ons toe dreven, zoals een herinnering, Een kinderpiano van een klein meisje in Maart. Misschien is god de wolk, zei ik, maar zei Het niet. Ooit had deze man, buiten zijn oevers Tredend, in een moment van exuberantie, Mij in bewaring gegeven in het diepst van Mijn moeder. Ik zou nooit in hem terugkeren. We liepen verder. Vanuit het dennenbos Rondom het uitgestrekte grasveld Begon de eerste schemering over het Pas gemaaide gras te kruipen. Ik zag Mijn vader weer. Hij was zo wit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2003 | | pagina 57