Andante
Herfst. Het miezert. De bladeren vallen langzaam.
Ze draaien in duizeling rond en vallen op het gras,
De struiken en de lanen. Dit is niet van belang.
Een dood blad
Is toen het viel rakelings langs mijn gezicht,
Mijn handen gegaan, en is ten slotte bij mijn voeten
Op de grond gevallen. Ik ben er voorzichtig overheen gestapt
Om het niet stuk te maken.
Terwijl ik door de tuin liep heb ik andere bladeren stukgetrapt,
En heb ze niet gevoeld onder mijn voeten.
Het zijn er zoveel, zoveel, dat je er niet aan kunt ontsnappen.
En ze ritselen zo vreemd, zo droog en zo hard,
Alsof ze willen zeggen: van geen belang, dit alles maakt ons niets
uit.
Een leeg huis staat midden in de tuin.
Niet zo lang geleden woonden er mensen.
En kinderen lachten en keken heimelijk uit het raam.
Het is triest de met planken dichtgetimmerde ramen te zien,
Maar het huis is al leeg.
Scherzo
Herfst. De regen is opgehouden.
En de zon heeft het trieste gordijn van de wolken opzij geschoven
en heeft gekeken. Wat is het mooi,
De verlaten tuin in helder licht. De halfnaakte bomen zuchten
niet meer,
Maar de bladeren blijven op de grond, de struiken, de lanen
vallen.
Voor hen maakt het allemaal niets uit.
Finale
Herfst. De ziel is triest. Wat maakt het uit of de zon heeft gekeken?
Dat is nog triester.
Ik ging op een bank zitten bij het lege huis,
En keek naar de met planken dichtgetimmerde ramen,
En het leek me dat de tuin oneindig was,
Dat hij zich uitstrekte over de hele aarde en verlaten was,
Met op sommige plekken andere lege huizen
Met met planken dichtgetimmerde ramen,
Met alle lanen en paden bedolven onder dorre bladeren.
De herfst heeft de hele aarde omhuld,
En de aarde is een trieste, verlaten tuin.
Halfnaakte bomen zuchten, vergieten tranen van dorre bladeren.
Het zijn er steeds meer en ze bedekken
Alle paden van de aarde,
Alle wegen, alles.
De herfst en de triestheid zijn op de hele aarde,
Een een man loopt langs de bloemperken en de gazons,
Met een zak over zijn schouder en een hark in zijn hand,
En hij klopt tevergeefs op de deuren;
Hij vervolgt zijn weg en klopt, steeds verder, verder weg,
Allemaal voor niets.
Het huis is leeg. De ramen zijn dichtgemaakt met planken.
Is het van belang of hier vroeger mensen woonden?
Of dat er kinderen lachten en heimelijk uit het raam keken?
De ramen zich dichtgemaakt omdat het huis leeg is en het herfst
Ja, herfst. En de tuin is verlaten. En de bomen zuchten en wenen.
En de hemel is grijs en zo triest
Als alleen de ziel kan zijn.
Herfst.