OP WEG NAAR HET ONZEGBARE <v <v O* O* Hoe bereik je dat een gedicht dwingend overkomt, en niet al leen maar als mooi of minder mooi. Onlangs las ik een regel die me omverblies: Huiver weiden, daar komen de beulen van het gras. Het betrof hier een waarschuwing aan het gras van de Alpen weiden: de maaiers komen eraan! De poëtische strijdkreet komt voor in de roman De vlucht van de kolibrie van de Italiaanse au teur Marino Magliani. De naam van de dichter vermeldt hij niet. Dit citaat geeft wat mij betreft aan, dat je als dichter het onmogelijke moet willen. Goede poëzie overschrijdt de begren zingen van de alledaagse taal. Mijn motto Op weg naar het onzegbare kan dus in eerste instantie opgevat worden als een aansporing die enkel de taal, de dichtkunst aangaat. Op de tweede plaats (mijn inleiding lijkt nu al een schoolopstel te worden) vormt het onzegbare natuurlijk bij uitstek het ter rein van de religie. Binnen alle religies en geloofsovertuigingen wordt God beschouwd als een vorm van zijn die buiten onze begrippen valt. Zelf gebruik ik in mijn gedichten nog regelma- termen uit het rooms-katholieke geloof, waarmee ik ben op- gegroeid. Ook al ben ik al heel lang geen lid meer van de kerk van Rome. Mijn gebondenheid aan het religieuze idioom uit mijn verleden heeft simpelweg te maken met het feit, dat ik mijn afkomst niet kan negeren. De sacrale, poëtische woorden die ik ooit geleerd en gebruikt heb, blijven me bij. Ze maken me op sommige momenten nog steeds duidelijk, hoe ik kon worden wie ik ben: min of meer een gelovige zonder geloof. Hoe is het andere dichters in dit opzicht vergaan? Ruimen ze in hun poëzie plaats in voor religieuze gevoelens? Ik heb tien dichters gevraagd om te reageren op mijn motto Op weg naar het onzegbare. De elfde deelnemer ben ik zelf. Ik was natuurlijk benieuwd van welke invalshoek ze gebruik wilden maken. Zou hun inbreng zich beperken tot de taal, de poëzie? Of gaven ze bij voorkeur ook ruimte aan religieuze gewaarwor dingen? (En wellicht zou daarbij de voorkeur blijken voor een specifieke geloofsovertuiging.) In mijn uitnodiging stond o.a.: 'Daarom heb ik mijn thema als slogan vermomd, en wel zodanig dat het de essentie aangeeft van de stuwende kracht binnen de poëzie, zonder dat de reli gieuze ervaring buitengesloten wordt.' Een handigheidje? Nou nee, niet alleen. Wel een poging tot uitlokken van Ik ben Hanz Mirckel, Y. Né, Kees Hermis, Gerard Berends, Dirk Kroon, Wim Hofman, Jabik Veenbaas, Job Degenaar, Maria van Daalen en Antoon Van den Braembussche dankbaar dat ze gereageerd hebben met interessante en/of uitdagende, spring levende gedichten. (Met speciale dank aan Job Degenaar die me op weg hielp.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 32