Waarom reizen ze overigens? Wat voor zin heeft het? Wat is er daar voor hen dat er hier niet is? Mijn flat ligt in het centrum. Alleszins op de betaalbare rand van het centrum. De huur is niettemin schandalig hoog. Ik leef op een riante zestig vierkante meter. Maar zoals ik al zei: ik ben zelden thuis. Aankondiging. Trein. Ik moet naar het perron toe. Hij is geen passagier. Hij is een bedelaar, een dakloze, een zwer ver. Ze zouden die uit de stations moeten houden. Zoals de dui ven. Je weet wat ze met de duiven doen, niet? 's Nachts, wan neer er geen reizigers zijn? Tja. Ik zeg niet dat dit het lot moet zijn van de zwervers en zo. Alleen, ze verkloten de boel. Echt. Er zijn er te veel. Het is geen couleur locale meer. Vroeger kenden ze hun plaats. Niet op dringerig, niet in de weg. Nu lopen ze overal rond. In de weg van de echte passagiers. En ze stinken. Echt, stinken. Je ruikt het van op een afstand. In het centrum van de stad heb je ze niet. Daar worden ze weg gehouden. In de stations, die van de ondergrondse en die van de treinen, neemt niemand de moeite. Er gebeurt natuurlijk nooit wat. Ze lopen in de weg, maar wan neer je eruit ziet als ik, en gehaast, mijden ze je. Niet talmen, of blijven stilstaan, dat is de boodschap. Een snel bewegend doel is voor hen geen doel. Behalve die ene. Hij staat er plots. En hij geeft me die klap. En tegelijk zegt hij iets. Ik weet nog precies wat hij zei. Hij zegt het luid en duidelijk, maar dan weer niet zo luid dat mensen in de buurt het kunnen horen. Ik ben ervan overtuigd dat nie mand hoorde wat hij zei. Dat zou pas verontrustend zijn. Je wilt niet dat mensen het horen. De klap kwam hard aan, vooral omdat ik het niet verwachtte. Anders was hij niet zo hard geweest. De confrontatie met die wereld komt altijd hard aan. Dan is hij verdwenen. Zo gaat dat. Nu, de klap, en dan wég. Zijn woorden, zijn woorden. Ik moet me haasten om mijn trein te halen. En dus verschuif ik dit voorval naar de achtergrond. Ik zoek een plekje in het eer steklas voertuig. Ver uit de buurt van andere passagiers. Daar zit ik nu. Ik hoef geen mensen in de buurt. Mijn laptop staat open, maar ik werk niet. Op mijn wang voel ik nog steeds de klap. De woorden kwamen harder aan. Ik heb een ontmoeting met een marketingteam. Ze beslissen over een contract. Ik ben voorbereid. Ik ben altijd voorbereid. Ik hou er toch van om een uur voor de vergadering de details opnieuw te overlopen. Je kunt nooit te veel voorbereid zijn. Op dinsdag vier december, net na mijn zesde verjaardag, weet ik met verpletterende zekerheid dat ik niet uit hetzelfde uni versum kom als mijn ouders. We lijken niet op elkaar, daar gaat het voornamelijk om. Nee, er is méér. Een ander universum. Het is niet als Mars en Venus. Een parallel universum. Je kent die theorieën onderhand wel? Niet? Tijd dat je wat populair- wetenschappelijke boeken leest. Ik wacht wel even. Ik wacht tot je zover bent. Ja? Klaar? Parallelle universa. Het multiversum. Je weet nu hoe dat zit. Dus: mijn ouders uit het ene, ik uit het andere. Het is niet dat ze me niet begrepen. Nee, ze wisten niet werkelijk dat ik bestond, en dat ik een plaats innam in hun leven. Ik dacht andere gedachten. Zij ook. Maar omdat we verondersteld wer den een gezin te vormen, bleven we maar samen. In dat grote, rommelige huis. Er was zelfs een tuin. Daar kon ik alléén zijn. Ook in de winter, met de sneeuw als gezel. Mijn vader was fysicus. Hij wist al in die tijd hoe dat zat met parallelle universa. Hij was klein en donker, net als mijn moe der. Hun familie was afkomstig uit - ergens uit het meest cen trale deel van Europa. De rest van de familie, de voorouders, zijn lang dood. Ik ben groot en blond en slank en heb blauwe ogen. Mijn moe der beweert veel, wanneer gevraagd, maar ze heeft geen pas sende verklaring. Ik ben geboren halverwege de jaren zeventig. Ik ben een vondeling. Of achtergelaten door buitenaardsen. Ik zit in de bijna lege wagon met de laptop open, en kijk naar het landschap. Glooiende heuvels, veel groen, hier en daar een hoeve. Idyllisch landschap, uit het verleden. Anders dan de stad. Ik hou niet van de stad, maar ik woon er wel. Je woont in de stad of je bent een loser. En je woont in een wijk met veel

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 52