yuppies, of hoe dat tegenwoordig ook heet. Genoeg stations tussen waar ik woon en het centrum. Ik vertrouw ze blinde lings, zonder hun naam te kennen. De klap betekent iets. Alsof een zwerver of een bedelaar een vrouw in een station zomaar een klap kan geven. Ik was veilig weggeraakt uit het station, dat voelde zo aan. Veilig weg. Op de trein, waar de zwerver me niet volgt. Geen zwervers op de trein. Ik voel me weer tot de mensheid behoren, in alle normaliteit. Waarom? Waarom die klap? En die woorden! Ik weet het wel. Ik wil het alleen niet erkennen. Ik wil niet erkennen dat ook zijn werkelijkheid bestaat, en dat die zich op dringt aan de mijne. Later. De presentatie loopt goed, ondanks de afwezigheid van een deel van mijn aandacht. We maken een nieuwe klant, contract ter plekke getekend, tweehonderdduizend euro per jaar. Op de beurs een schijntje, wég in een fractie van een se conde. Een maandloon voor sommige CEO's. Een jaarpremie voor vele traders. Waarom kreeg ik die klap? Er is altijd een drankje, achteraf. Ik drink fruitsap. In de trein een meeneemkoffie. Thuis zal het dossier me helemaal opeisen. Geen kinderen die me storen, maar die ook later niet voor mijn pensioen zullen zorgen. Pensioen? In mijn branche zorg je daar zelf voor. Hetzelfde station. Druk. Politie in uniform. Het rapaille houdt zich gedeisd. Ik zie hem pas wanneer ik naar het perron loop. Beneden, naast het perron, bij de krantenkiosk. Hij heeft mij ook gezien. Wacht hier op mij. Mijn eigen ont vangstcomité. Ik richt meteen mijn blik elders. Te laat. Hij weet dat ik weet. Maar houdt afstand. Verdwijnt uit mijn blikveld. Volle treinstellen. Ondergrondse naar mijn wijk. De dagelijkse exodus, die ik probeer te vermijden. Vaak tevergeefs. Nomaden. Waarom werken niet meer mensen van huis uit? Bazen willen hun schapen kunnen zien, daar ligt het aan. Een andere ver gelijking heeft het dan weer over de boer met zijn varkens. In open-plan kantoren dan nog, waarvan allang bekend is dat ze nefast zijn voor de productiviteit, stress verhogen, tevreden heid verlagen. Maar het is goedkoop, snel ingericht, snel weer afgebroken. Ben je het vergeten? Dat zei hij, met die klap. Of ik het vergeten was. Verdomd brutaal van hem. Hoe kan ik het vergeten? Ik vergeet niets. Jawel, ik probeer veel te verge ten. Het is allemaal ballast. Die wil ik niet meeslepen. Mijn vader belt mij, moeder nooit. Zijn stem is miljoenen licht jaren van me verwijderd. Nee, zelfs die afstand is niet meetbaar. We hebben steeds méér ontdekt sinds zwaartekrachtgolven zijn bevestigd, zegt hij (na een korte inleiding). Hij wil mij op de hoogte houden. Ik, alléén, in dit universum. Hij in het zijne. Het zijne is zoveel voller, met elementaire deeltjes en hun ele mentaire bouwstenen. In mijn universum zijn alle quarks een zaam. In het zijne hebben ze hem als gezelschap, en zoveel meer. Dat lijkt mooi geregeld. Zoals steeds kondigt hij aan dat moeder mij ook wil spreken, maar niets te zeggen heeft. Ik vraag me af of ze ooit nog wel met hem een woord wisselt. Wie troost haar? Wat is haar equi valent van quarks? Het is geen rustige wijk. Waar ik woon. Nog niet burgerlijk ge noeg. Nog niet voldoende uniform. Dus is er nachtkabaai, vooral naar het eind van de week en tijdens het weekend. Ik slaap in de kamer achteraan, dat scheelt. In mijn verbeelding woon ik vijftig mijlen buiten de stad, ver weg van de benden en de drugs. Maar dat is mijn verbeelding. Moeder stuurt me alleen maar een boodschapje. Om me een gelukkige verjaardag te wensen. Die verjaardag was eergisteren. En om, zoals steeds, te vragen of Eric en ik niet weer samen komen. Zij is de enige die nog zijn naam nog gebruikt. Geen sprake van, moeder. Het is voorbij. Ik wandel naar het station van de ondergrondse. Koop een beker cappuccino en neem de Metro mee, gewoon om iets te le zen te hebben. Er is geen toeval mee gemoeid: hij wacht me op. Terloops opzettelijk. In zijn blik, boven de groezelige baard, lees ik spijt. Om de klap. Die hij betreurt. Hij leidt een leven

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 53