van treurnis. Dat was niet altijd zo. Loop ik een eind om hem
heen. Hij blijft waar hij is.
Zijn houding is een vraagteken.
Snel naar het arriverende treinstel. Hij blijft mijn richting uit
kijken. Dan vertrekt het treinstel en duikt een tunnel in. Hij is
niet een van de mensen die zich voor een trein van de onder
grondse gooit. Dat zou ik niet willen. Maar een reddende bood
schap heb ik ook niet.
Ik voel me onder een microscoop. Nee, een immense telescoop,
dat lijkt me meer correct.
Nee, ik ben het niet vergeten. Die klap heb ik niet verdiend. Vele
zonden, maar deze niet. Of niet mijn schuld. Alsof ik ooit de
keuze had.
Tjonge!
Vader die klinkt alsof alleen elementaire deeltjes nog belang
hebben. En moeder die niet echt met me praat. Behalve om
me te vragen hoe het met Eric gaat.
Ik weet niet wat ik met haar aan moet. Is ze seniel of wat? Is ze
dement? Of wil ze gewoon alles ontkennen wat er de voorbije
zes maanden is gebeurd?
In ontkennen is ze sterk. Ze ontkent iets te weten over de rela
ties die haar man heeft met andere vrouwen, iets wat iedereen
in de familie weet. Ze ontkent het lot van haar twee andere
dochters. Ze boetseert haar eigen wereldbeeld.
Die wereld bevindt zich in een ander universum dan het mijne.
Hier ben ik alléén. Ze praat niet rechtstreeks meer met mij. Ze
kan die kosmische afstand niet meer overbruggen.
In de overvolle vertrekhal van het naamloze treinstation ben ik
niet alléén. Allemaal nomaden, op weg naar werk en arbeid. De
zwerver is er ook. De man met de baard is omnipresent. Dat is
een bewonderenswaardige kwaliteit. Hij heeft bovennatuurlijke
krachten. Die moet hij ergens zinnig voor gebruiken. Wereld
vrede, bijvoorbeeld.
Ik stop en blijf staan. Hij heeft deze keer echter geen klap in ge
dachten. Zijn gezicht, zijn hele lichaam, is de expressie van één
enkele vraag. Waarom? En: hoe is het zover kunnen komen? Uit
spreken doet hij die vragen niet. Zijn aanwezigheid volstaat.
Spraakzaam is hij nooit geweest.
"Laat me met rust, Eric," zeg ik. "Het was lang geleden al voor
bij!"
En dan zet ik mijn weg verder, hem uitdagend passerend, in de
zekerheid dat hij niets onderneemt om mij tegen te houden.