EEN GRAF ZONDER EIGENSCHAPPEN C "Mijn naam is Ulrich," zei de man die naast me was versche- C nen. "U staat hier naar een leeg graf te kijken, helemaal geen fö graf in feite, alleen twee verticale stenen." "Dat wordt door sommigen beweerd,"1 zei ik, "maar anderen Qj zeggen dat hier bij de begrafenis op 17 april 1942 zijn weduwe Q Martha plus acht vrienden aanwezig waren."2 "Daar weet ik niks van, het is een monument. Twee marmeren kolommen. Een lage met plaquette en een zwierig verticaal ge signeerde hoge met een gladde kop erbovenop, leunend op een stenen kraag van overhemd met stropdas." O Ik keek van de kop naar het hoofd van de man naast me en C meende enige gelijkenis te bespeuren. Hij zag er verzorgd uit, atletisch bijna, glimmend gepoetste schoenen en hij drukte juist een sigaret uit op de plaquette van de lage zuil, die hij daarna netjes schoonveegde. Vervolgens pakte hij een op schrijfboekje om een en ander te noteren.1 "Vindt u het mooi?" vroeg hij. "Mooi?" zei ik, "Wat is mooi? Strakke zuilen alsof Adolf Loos ze heeft ontworpen, de man van het huis zonder wenkbrauwen aan de Ringstrafie in Wenen, zijn protest tegen de door hem ver foeide suikertaartstijl,4 is dat mooi?" "Dat weet ik niet, aartshertog Franz Ferdinand vond het in elk geval verschrikkelijk. Dat Looshaus zonder ornamenten aan de Michaelerplatz staat tegenover de Michaelvleugel van de Hofburg en de gekrenkte aartshertog weigerde voortaan de Mi- chaelertor van de Hofburg te gebruiken, omdat die uitkomt op het plein voor het Looshaus. Weet u waarmee Adolf Loos die ornamenten vergeleek?" "Suikertaarten dus?" zei ik. "Met vuile toiletten: De uitroeiing van het ornament is als sociale discipline even noodzakelijk als een fatsoenlijk gebruik van het toilet. 00 De cultuur van een land kan worden afgemeten aan de mate waarin de toiletten er besmeerd zijnzei hij.5 Dat schreef hij in zijn boek Ornament und Verbrechen uit 1908. Adolf Loos en ik waren welis waar tijdgenoten," zei de man, "maar ik lig hier niet." "Nee, allicht niet, u staat naast me, gezond en wel." "Dat lijkt maar zo," zei hij, "ik ben neurasthenisch en heb hart- neurose volgens dokter Pötzl.6 Hij heeft vanuit neurologisch standpunt een attest voor me geschreven zodat ik zes maanden mijn beroep niet hoefde te verrichten." "Welk beroep?" vroeg ik. "Ik was toen werkzaam in de bibliotheek van de Technische Hochschule in Wenen," zei hij. "Dus toch!" zei ik. "U bent het! U bent Robert Edler von Musil - duidend op een adellijke afkomst!" "Dat Oostenrijks/Hongaarse adellijke predicaat stelt niet veel voor. Het werd tot 1918 verleend, een soort synoniem van Ed ler Herr, net zoiets als Freiherr en Ritter, allemaal ongetitelde adel. Die tussenvoegsels von en Edler heb ik - ik bedoel heeft hij in 1919 laten schrappen." "Laten schrappen?" zei ik aarzelend, want ik had weieens ver nomen dat het voeren van zo'n titel vanaf 1919 strafbaar werd gesteld.7 "Nou ja, hoe dat precies in zijn werk ging, zou je hem moeten vragen. Hem dus, mij niet, want zoals reeds vastgesteld sta ik hier slechts in uw verbeelding, ik lig ergens anders, dat wil zeg gen, liggen kun je het niet noemen, ze heeft me verstrooid, Martha heeft me in een bos verstrooid en dat bevalt me prima." Ik keek hem verbaasd aan. "Verstrooid, zegt u? U? Hoe bedoelt u, verstrooid? Over wie heeft u het nu eigenlijk?" "Uitgestrooid bedoel ik - mijn geliefde Martha heeft mijn as, de as van Ulrich, in een bos hier bij Genève uitgestrooid." "Uw as? U bedoelt de as van Robert Musil?" "Die bedoel ik, dat ben ik dus, daar hadden we het al over, maar niet per se in deze vorm en hier en nu." Daar begreep ik niks van. "Hij is dus uw alter ego?" gokte ik daarom maar. "Ik het zijne." "Ik betwijfel of ik u kan volgen. Maar u bent dus gecremeerd?" concludeerde ik. "Ja, dat moet dan wel, hè?" zei hij. "Anders is dat wel wat moei-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 56