lijk strooien." "Zeker," zei ik, "stel je voor zeg!" "Kortom," zei hij, "u staat hier dus naar een niet bestaand graf te kijken." "Een graf zonder eigenschappen," flapte ik eruit, want ik begon te vermoeden waar hij heen wou. "En u heet dus Ulrich," zei ik, "maar u ligt hier niet en uw zus Agathe ook niet, net zomin als Diotima, Bonadea, Arnheim, Walter en Clarisse en graaf Lein- dorf, om eens wat bekenden van u op te sommen." "Nee, ik lig hier niet en de personages waar ik mee verkeerde ook niet. Naar hun graven kunt u sowieso lang zoeken, want papieren personages hebben geen fysieke graven." "Maar uw schepper ligt hier - Robert Edler von Musil, uw bio graaf zou je kunnen zeggen." "Nee, die ook niet, hier ligt niemand," zei hij. "En laat dat Ed ler von nou eindelijk eens achterwege, dat begint te irriteren." "Oké, met excuses, maar hier ligt dus niemand, zegt u? Nie mand? Die omschrijving past wel bij u, als u tenminste die bewuste Ulrich bent, ik bedoel de ware Ulrich, de man van de Parallelactie." "Die ben ik," zei hij. "Ik begrijp het," zei ik, "die parallelle actie moest een Kaiserlich und Königlich of Königlich und Kaiserlich feest ter ere van Franz- Jozef worden, de keizerkoning van Kakanië, de Dubbelmonar chie, een K.u.K. jubileumactie parallel aan het keizerlijke jubi leum in Duitsland - maar waarom ligt u niet in Wenen, want daar werd toch die actie voorbereid?" "U bent een slechte luisteraar," zei hij. "Ik lig nergens, ik ben humus in een bos geworden, daar heeft Martha voor gezorgd." "In een bos hier in de buurt ja, maar je zou toch denken dat u Wenen prefereerde." "Dat heeft u dan verkeerd begrepen, daar zou ik nog niet dood willen liggen." Tegelijk met het uitspreken van die woorden be sefte hij het dwaze van zijn standpunt, want ik kreeg de indruk dat hij om zichzelf moest lachen. "Ja, nee, begrijp me goed," ging hij verder, "Wenen is een prima stad om dood te liggen, dat is eigenlijk ook het enige waar die stad goed voor is, dood- liggen, want Wenen is een dodenstad, een stad voor de doden, Wenen is beroemd om zijn doden, om zijn beroemde doden, van Adolf Loos tot Schubert en van Thomas Bernhard tot Richard Englander." "Wie?" "Peter Altenberg, het pseudoniem van die Englander." "Aha, de schrijver die als pop aan zijn stamtafel in Café Central zit," zei ik, "het koffiehuis waar hij altijd werkte." "Ze liggen allemaal verspreid over een aantal grote dodenakkers, het Weense dodenbedrijf is een populaire industrie - kent u het Weense begrafenismuseum?" "Kom ik regelmatig," zei ik, "de Weense dodencultus is be faamd, dat museum is een waar genoegen, een bezoek aan Wenen zonder even bij het Bestattungsmuseum am Wiener Zen- tralfriedhof langs te gaan, is niet compleet." "Ah, u bent een liefhebber," zei de man die zich Ulrich noem de, maar die ik voor Robert Musil hield vanwege de sterke ge lijkenis met de grafkop van de schrijver. "Liefhebber, zeker," zei ik, "wat is er immers mooier dan de dood?" "Volgens de meeste Weners niets, er gaat niets boven A schone Leich, vinden ze in Wenen,8 ze geven kapitalen uit om als lijk een beetje knap voor de dag te komen. De wens het leven af te sluiten, of moet ik zeggen voort te leven als A schone Leichis hun levensfilosofie." "Maar daar heeft u dus geen behoefte aan, begrijp ik." "Nee zeg, dat theater!" "Dan maar liever hier ter plaatse in Genève," zei ik. De man naast me schudde zuchtend zijn hoofd. "Met excuses," haastte ik me daarop toe te voegen, "want u zei al: hier ligt niemand." Ik moest even denken welke richting het gesprek nu verder op zou moeten. Mijn ogen dwaalden over het kerkhof en toen schoot het me te binnen: "Maar uw tombe staat hier toch in goed gezelschap: Borges, Piaget, Calvijn zijn buren, om eens wat te noemen, het kan minder, vindt u ook niet?"9 "Minder, zeker, maar ook beter, want het is nogal een over wegend Frans gezelschap." "Borges is een Argentijn." Hij leek het niet nodig te vinden daarop te reageren. Ik keek nog eens om me heen. Op het grasveld lagen bruine bladeren onder groene bomen. "Nog geen herfst en toch al zo veel dode blaadjes," zei ik.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2020 | | pagina 57