hij, hoop ik, weg en dan kunnen wij weer verder.
Bart heeft zijn handen op de broodjes gelegd. De man op de
achterbank blijft schichtig om zich heen kijken. Zou hij door
de politie worden gezocht? Een rilling gaat door me heen. Vlak
bij het station is een politiebureau.
Op een ander moment waren we misschien bevriend geraakt.
De kruising van onze wegen was verkeerd geplaatst. Ik kijk om
me heen. Het station, daar ken ik mensen. Mijn adem zit hoog.
Steeds ontsnapt een piepje uit mijn keel. Bart had in het begin
elke keer de neiging om even om te draaien maar deed het niet.
Soms kijkt hij naar zijn moeder, maar meestal naar beneden.
Wie het geld van me heeft afgepakt weet ik niet. Het moet ie
mand zijn bij het station. De laatste met wie ik gesproken heb
was Jordy. Hij zou zoiets kunnen doen. Ja, hij moet het geweest
zijn. Wie anders? De conclusie geeft me kracht. Door mijn neus
adem ik een keer diep in en uit. Bart draait zich nu wel om en
kijkt me aan.
Achter me hoor ik gesnuif, In de binnenspiegel zie ik hem
rechtop zitten. Zijn hele houding is anders. Er komt een klein
lachje op zijn gezicht.
"Eten jullie die broodjes niet op?" vraagt hij.
"Nee." Bart antwoordt eerder dan ik.
"Mag ik er eentje?"
"Nou, misschien nemen we ze straks," zeg ik, maar tegelijker
tijd geeft Bart zijn halve broodje aan de man. Het idee van het
politiebureau laat ik varen. Geen idee hoe ik dat zou moeten
doen. Stoppen en dan zeggen dat ik even naar binnen moet?
Belachelijk. Hij wil net een hap van het broodje nemen maar
dan drukt hij bijna zijn neus tegen het zijruitje. "Jezus, Jordy!
Stop!" roept hij opgewonden, "Laat me er hier maar uit."
Ik zet de auto aan de kant en hij springt er direct uit. Alsof wij
nooit voor hem bestaan hebben. Het broodje blijft op de
achterbank liggen. Ik weet niet of ik boos of opgelucht ben.
"Wie was dat?" vraagt Bart.
"Geen idee."
Terwijl mama de auto probeert te keren zie ik hem met stevige
pas weglopen. Onderweg neemt hij een stoel mee van het ter
ras waar hij langs komt. Ik zie
dat de ober wil reageren maar
het niet doet. Met een grote
zwaai tilt de man de stoel op
en laat hem neerkomen op
het achterhoofd van de per
soon voor hem. Direct zakt
hij in elkaar. Daarna draait hij
zich om en ziet onze auto nog
staan.
"Rijden mama!" schreeuw ik.
Zo snel ze kan probeert ze de
auto te keren. Met mijn ogen
houd ik hem steeds in de ga
ten. De man blijft maar naar
ons kijken terwijl hij daar
blijft staan. Als we wegrijden,
zet hij de stoel weer op vier
poten. Hij steekt zijn hand
naar ons op en gaat dan zit
ten.