Glanzend rechtop als een god,
de kale takken behangend
met te zware bladeren;
alsof natuur voor na de dood
nog iets in petto houdt, leven
meer dan prooi en jager telt.
Zijn naam gelezen in het vogelboek
en bij mijzelf gelachen van plezier.
's Middags kwam onverwacht winterbezoek.
Het zei: 'Er zijn veel appelvinken hier.'
Alleen gebleven in mijn schemerhoek
zag ik hoe in de tuin een sneeuwen wier
zich hechtte als een rafelige doek
aan rank en takken. En met hoeveel zwier
er kleine vogels zweefden door dat rag.
Mooi dat ik hem daar toen voor het eerst zag.
Bloesemend wit de vleugels, kort de staart,
de snavel breed en stevig naar zijn aard:
de appelvink, met grijzend van gezag
een veren kraagje. Beige-zwart de baard.